AO Landbouw- en Visserijraad 9 en 10 oktober 2017 (glyfosaat, tonijn, Oostzee, Noordzee)
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. U bent van de Partij voor de Dieren gewend dat wij bij algemeen overleggen Landbouw- en Visserijraad altijd tal van onderwerpen aandragen, maar vandaag gaat het in elk geval van mijn kant over glyfosaat. Morgen en overmorgen komt een subcommissie op Europees ambtenarenniveau bijeen om te besluiten over de verlenging van de toelating van dat spul met nog eens tien jaar. De Partij voor de Dieren maakt daar grote bezwaren tegen. Glyfosaat is het meest gebruikte landbouwgif. Ook dit kabinet vindt dat niet per se geheel onomstreden. Er zijn in Nederland maatregelen om het gebruik van glyfosaat in elk geval buiten de landbouw te beperken. Dat is niet om gewoon maar voor de leuk eventjes wat gif aan banden te leggen. Dat is omdat glyfosaat een bedreiging vormt voor de kwaliteit van ons drinkwater. Er zijn grote gevaren voor de biodiversiteit. Het is zo'n veelgebruikt middeltje dat het overal in zit: in bier, in de urine van mensen en in brood.
Wij hoeven, als het goed is, dit kabinet er niet meer van te overtuigen dat het verstandiger is om heel voorzichtig met glyfosaat om te gaan. Maar wie schetst onze verbazing? De huidige toelating verloopt. In Europa is de vraag beoordeeld hoe wij nu verder moeten. Die beoordelingen blijken flink beïnvloed door de grootste fabrikant van glyfosaat, Monsanto. Je zou denken dat je dat bedrijf vanwege zijn inmenging in elk geval niet het cadeautje geeft dat het middel nog eens tien jaar vrij te gebruiken is in de Europese landbouw. Want dat is wel het risico.
Ik wil de minister vandaag dan ook het volgende voorleggen. Als het is toegelaten in Europa en in Nederland, als er sprake blijkt te zijn van normoverschrijdingen en als de waarschuwing blijkt te kloppen dat het toch kankerverwekkend is, dan is het best lastig om alsnog maatregelen te treffen en met dat spul te stoppen. Dat is toch waar? Waarom zouden wij ons tien jaar lang vastleggen waardoor het moeilijk wordt om in te grijpen als wij signalen krijgen dat dat toch nodig is? De oproep die de Partij voor de Dieren aan het kabinet doet en al eerder heeft gedaan is: die tien jaar is onacceptabel; wat ons betreft stappen wij zo snel mogelijk over op gifvrije landbouw.
Ik kan mij voorstellen dat wij nu geen meerderheid krijgen om het spul helemaal niet toe te laten, maar tien jaar is echt te lang. Ik vraag de minister te reageren op de uitspraak "maximaal zeven jaar" van het Europees Parlement en op wat D66, een van de aankomende coalitiepartijen, heeft voorgesteld, namelijk: laten wij maximaal drie jaar doen. Hoeveel kunnen wij de aanstaande verlenging van de toelating beperken? De minister weet ook dat er een Europees burgerinitiatief loopt. Wij zijn echt niet de enigen die ons hier zorgen over maken. Het kankeragentschap van de Verenigde Naties waarschuwt ons om voorzichtig te zijn en ons niet vast te ketenen aan weer tien jaar glyfosaat, zodat wij er niet van af kunnen als dat toch nodig blijkt.
Dank u wel.
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter. De minister staat voor duurzame visserij. Dat lezen wij in de geannoteerde agenda. Hij vindt het daarom positief dat de visquota voor de Oostzee gebaseerd zijn op het Oostzeemeerjarenplan, dat dient om vispopulaties te herstellen en overbevissing tegen te gaan. Dat zou moeten betekenen dat de minister voorstellen voor verruiming van visvangsten niet zal steunen en dat hij eventueel verzet tegen het oude visserijverbod ook niet zal steunen. Daar krijg ik graag een reactie op.
De Noordzee krijgt ook een meerjarenplan. Daar wordt momenteel over onderhandeld. Wij hebben internationaal een bovengrens afgesproken voor de visvangst. Dat is de maximaal duurzame opbrengst of MSY (Maximum Sustainable Yield). Laten wij ons aan die afspraak houden en niet instemmen met allerlei alternatieve EU-regels en visserijniveaus. Is de minister dat met mij eens? Is hij bereid om vast te houden aan die MSY, aan die maximaal duurzame opbrengst?
Mijn derde onderwerpje is de tonijnvangst. In november vindt de jaarlijkse vergadering daarover plaats. Wij zijn blij om te lezen dat de minister in ieder geval niet zal pleiten voor verruiming van de tonijnvangst. Maar is hij ook bereid om te pleiten voor hantering van het voorzorgsbeginsel? Veel tonijnsoorten, zoals geelvintonijn en grootoogtonijn, worden namelijk nog steeds bedreigd door overbevissing. Er bestaat wetenschappelijke onzekerheid over de actuele populaties van een aantal soorten. Dat maakt uiterste voorzichtigheid noodzakelijk. Is de minister bereid om te pleiten voor hantering van dat voorzorgsbeginsel?
Dank u wel, voorzitter.
Interrupties bij andere partijen
De heer De Groot (D66):
Tot slot. D66 wil het gebruik van glyfosaat zo veel mogelijk terugdringen. Daarom heb ik twee vragen over het gebruik daarvan in Nederland. Ten eerste. Het Ctgb oordeelt dat er in Nederland een probleem is met de winning van drinkwater in relatie tot glyfosaat en AMPA in grondwater. Dat probleem is niet alleen te relateren aan niet-landbouwkundig gebruik. Is de minister bereid om in relatie tot de drinkwaterproblematiek ook het gebruik in de landbouw verder aan te scherpen? Mijn tweede vraag is de volgende. In Nederland liggen duizenden kilometers spoorbanen, meestal met sloten aan weerskanten. ProRail gebruikt glyfosaat voor het onkruidvrij houden van de inspectiepaden en de ballastbedden. Is de minister bereid om met ProRail om de tafel te gaan zitten om hun gebruik van glyfosaat terug te dringen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Ouwehand heeft een interruptie voor u.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
D66 somt heel nauwkeurig de bezwaren op tegen het gebruik van glyfosaat en tegen een verlenging van tien jaar voor de toelating. Ik heb een vraag over de processen die nu lopen. Ik hoor de heer De Groot aan de minister vragen of we de discussie niet moeten afwachten, maar de huidige toelating vervalt en morgen en overmorgen wordt er in de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) een beslissing genomen over verlenging of niet. Ik denk dus dat we vandaag, en morgen bij de stemmingen, duidelijk moeten zijn over de inzet die we van het kabinet vragen. Eerder heeft D66 in het Europees Parlement "niet langer dan zeven jaar" gezegd, en in deze Kamer "niet langer dan drie jaar". Wat is de positie van D66 nu?
De heer De Groot (D66):
We zitten in die zin op één lijn dat we zeer kritisch zijn ten aanzien van de stof glyfosaat en het gebruik van de middelen waarin die stof zit. We hebben in het verleden ook altijd moties gesteund, dan wel ingediend om daar bijzonder zorgvuldig mee om te gaan. Naar ik heb begrepen — maar ik ben benieuwd wat de minister daarover zegt — wordt er deze week nog geen besluit genomen in de SCoPAFF. Ik denk dus dat we nog wel even tijd hebben om die discussie met elkaar te voeren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Maar eerder was het voor D66 in het Europees Parlement maximaal zeven jaar. In deze Kamer steunde D66 een motie die zei: niet langer dan drie jaar. Gelet op het betoog van de heer De Groot ligt dat ook voor de hand, omdat ook D66 voorziet dat de wetenschappelijke discussie zich nog verder zal ontvouwen. D66 weet toch ook dat als er eenmaal een toelating voor tien jaar is, het moeilijk is om die nieuwe wetenschappelijke inzichten daadwerkelijk te vertalen naar beperkende maatregelen? De richtlijn stelt dat je dan eerst minder vergaande oplossingen moet hebben bedacht. Het is dus nog niet zo makkelijk om dan nog op je schreden terug te keren. Het is toch verstandiger om ons niet vast te leggen op tien jaar glyfosaat en vast te houden aan wat bijvoorbeeld D66 zelf eerder heeft voorgesteld, maximaal drie jaar? Dan zien we daarna wel weer verder.
De heer De Groot (D66):
Wij zijn een partij die ontzettend kritisch is op glyfosaat. Kijk alleen maar naar de onderzoeken waarvan ik kennis heb genomen; ik heb de referenties voor zover mogelijk naar de minister gestuurd. Er komt echt onderzoek aan dat buitengewoon kritisch is over glyfosaat. Op dit moment is de EFSA er heel duidelijk over. Ik vind ook dat je instituties zeker moet volgen, want je moet politiek bedrijven op basis van feiten, maar die nieuwe feiten komen eraan. Die nieuwe wetenschappelijke feiten moeten wel onmiddellijk aanleiding geven om het middel glyfosaat opnieuw te laten bezien door de EFSA. Als er nieuw onderzoek is, zou de Europese Commissie dus zo snel mogelijk een mandaat moeten afgeven om daarnaar te kijken. Dat zijn we verplicht op basis van alle terechte zorgen die er over dit middel zijn. Ik ben dus benieuwd of de minister bereid is om zich daarvoor hard te maken en ervoor te zorgen dat die onderzoeken zo snel mogelijk door het Ctgb worden getoetst. Als het resultaat zorgwekkend is, moet dat worden doorgeleid naar de Europese Commissie voor een nieuw mandaat voor de EFSA. Naar mijn stellige overtuiging gaat dat binnen tien jaar gebeuren.
(...)
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Mijn laatste punt betreft het GLB en de Sustainable Development Goals. Ik ben niet alleen de trotse ouder van een adoptiekind uit China, maar ik heb ook een Sustainable Development Goal geadopteerd, namelijk duurzame productie en consumptie. Ik ben daar erg blij mee en ik wil er goed voor zorgen. Ik denk dat voedselverspilling een ontzettend belangrijk onderwerp is. Mijn vraag aan de minister is of hij dit ook wil inbrengen voor de toekomst van het GLB.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Daar word ik altijd blij van, als ik de ChristenUnie over de Sustainable Development Goals hoor. Fijn ook dat mevrouw Dik-Faber die duurzame productie en consumptie heeft geadopteerd. Nu heeft de Partij voor de Dieren laatst een motie ingediend, naar aanleiding van het ondertekenen van de Europese sojaverklaring, waarin staat dat een onderdeel van het GLB zou moeten zijn dat we inderdaad duurzamer gaan produceren en consumeren. Daar hoort een eiwitstrategie bij, dat we verschuiven van de productie en consumptie van dierlijke eiwitten naar die van plantaardige. Dat weet mevrouw Dik-Faber, want zij heeft dat doel geadopteerd. Toch stemde de ChristenUnie daartegen. Ik vraag me dan af wat precies de oproep aan het kabinet is. Hoe moet het kabinet pleiten voor duurzame productie en consumptie als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid als het niet de bedoeling is dat we daadwerkelijk duurzaam gaan produceren en consumeren?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Duurzame productie en consumptie, ook waar het gaat om voedsel, betreft een breed terrein. Mijn inzet is vooral gericht op het tegengaan van voedselverliezen en voedselverspilling. Ik ken het pleidooi van mevrouw Ouwehand voor een transitie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten. Dat vindt zij een duurzame manier van produceren en consumeren. Ik heb al eerder betoogd dat er een maatschappelijke beweging gaande is waarin dit ook aan de orde is. Ik zie in de agrarische sector dat een aantal boeren de stap heeft gezet naar teelt van eiwitrijke producten. Daar ben ik ontzettend blij mee. Waar ik het gewoon echt niet mee eens ben, is het pleidooi van de Partij voor de Dieren om die transitie invulling te geven door de veestapel met 70% te verminderen. Dat is de agenda van de Partij voor de Dieren. Als ik moties van de Partij voor de Dieren ga steunen over die transitie, weet ik wat wat mevrouw Ouwehand betreft het resultaat is. Als onze boeren duurzamer produceren dan welke boer ter wereld ook, ben ik niet van plan om daaraan mee te gaan werken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dit is een raar verhaal. De Partij voor de Dieren heeft inderdaad uitgewerkt wat het betekent als we alle monden van de wereld zouden willen voeden, de klimaatdoelen willen halen, het dierenwelzijn serieus willen nemen en ook nog wat natuur willen overhouden. Je zou kunnen zeggen dat je het niet helemaal eens bent met die berekening, maar kijk naar het programma van de ChristenUnie zelf. Mevrouw Dik-Faber komt hier zwaaien met het Sustainable Development Goal dat we toe moeten naar duurzame productie en consumptie. Zij weet dat daarbij hoort — dat is geen particuliere opvatting van de Partij voor de Dieren — dat we minder dierlijke eiwitten gaan eten. Wat is nou een beter platform — ze vraagt er zelf om — om dat vorm te geven dan het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat we die transitie inzetten? Dat gaat nog helemaal niet over hoe snel en hoe hard, maar we moeten er wel binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar kijken. Zij vraag er zelf om en op het moment dat het concreet wordt, dat dat dus ook een eiwittransitie behelst, trekt de ChristenUnie zich terug.
Beantwoording minister
Ik begin met hetgeen de heer Wassenberg naar voren bracht. Ik kom zo op het punt van glyfosaat, waar mevrouw Ouwehand over sprak, maar eerst ga ik in op het punt van de heer Wassenberg wat de betreft de Oostzee. Hij gaf aan van mening te zijn dat we daar de verruiming die de Commissie van plan zou zijn door te voeren niet moeten steunen, dat we vast moeten houden aan de maximum sustainable yields, de MSY, en dat we voor wat betreft de tonijnvangst — dat gaat dan niet over de Oostzee, want daar komen die beesten nog niet in voor — het voorzorgsbeginsel moeten hanteren.
Eerst even over het punt wat betreft de Oostzee. Ik ben er terughoudend in om daarover grote verhalen te gaan houden, omdat wij daar verder geen visserijbelangen hebben. Ik denk dat het in de eerste plaats een zaak is voor de Commissie en voor de meest betrokken landen om daarover standpunten in te nemen. Nederland heeft als algemene lijn dat het heel verstandig is om op basis van wetenschappelijke analyses vast te stellen hoe je uiteindelijk naar die MSY toe kunt komen, of dat meteen kan dan wel met een stappenplan van enkele jaren moet gaan gebeuren. De voorstellen die de Commissie doet, houden in dat de wetenschappelijke voorstellen gevolgd gaan worden, dat er meerjarenplannen gevolgd gaan worden, dat het maximum moet liggen op de MSY en dat de voorzorgsbenadering voor gegevens aan de bestanden moet worden gevolgd. Ik denk dat dat een goede lijn is. Ik denk dus dat in algemene zin de lijn van de Commissie gesteund kan worden, zonder dat Nederland zich op het punt van de Oostzee zou moeten gaan profileren. We hebben genoeg punten die we geprononceerd naar voren moeten brengen en ik denk dat we daar enige terughoudendheid in acht moeten nemen.
Ik denk dat er terecht grote zorgen bestaan over de ontwikkelingen in de tonijnvangst. Er zijn gelukkig positieve ontwikkelingen te melden over de vangst van de oostelijke blauwvintonijn. Die lijkt zich te herstellen. Het was hoognodig dat dit gebeurde. Er is nog steeds sprake van overbevissing van een paar andere soorten zoals de grootoogtonijn, en hoewel geen tonijn, denk ik dat de kortvinmakohaai hierbij ook genoemd moet worden. Nederland is van mening dat alle tonijn, en haaiensoorten die daaraan gerelateerd zijn, goed beheer verdienen en dat er dus een verstandige lijn moet worden gevolgd. Wij zijn van mening dat aanpassing van de vangstmogelijkheden van blauwvintonijn nu nog niet mogelijk is. Eerst moet de biologische toestand van die vis goed beoordeeld worden, met een nieuw model dat minder onzekerheden kent dan het huidige model. Daarna kunnen we kijken of er verruiming mogelijk is. Ik vind het nu nog te vroeg om dat te doen. Voor de andere soorten vind ik dat de lijn van het tegengaan van overbevissing zoals die is ingezet, moet worden vastgehouden. Ik zal bepleiten dat de overbevissing van het bestand aan kortvinmakohaai wat ons betreft zo snel mogelijk gestopt moet worden.
Het is misschien goed, voorzitter, om naar glyfosaat te gaan. Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt over verschillende kampen waar verschuivingen in zouden zijn en waar nieuwe inzichten zouden zijn, met name over de kankerverwekkendheid van de stof. Ik denk dat dit niet zo is. In één onderzoek uit maart 2015, van het International Agency for Research on Cancer, is gezegd dat die stof waarschijnlijk kankerverwekkend zou zijn. Dat is vervolgens door alle andere onderzoeken tegengesproken. Eerst heeft EFSA, onze Europese voedselautoriteit, gezegd dat het niet zo is. Bovendien is de rapporterende lidstaat Duitsland, die zich daar namens de lidstaten zeer in heeft verdiept, tot dezelfde conclusie gekomen. Daarna is er in mei 2016 een rapport gekomen van de Joint FAO/WHO Meeting on Pesticide Residues. Die heeft ook gerapporteerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend is. Daarna is er in maart van dit jaar nog een keer een rapport gekomen, van het European Chemicals Agency, dat gezegd heeft dat glyfosaat niet gekwalificeerd zou moeten worden als een kankerverwekkende stof. Die onderzoeken zijn echt wel duidelijk. Al met al heeft dat ertoe geleid dat de Europese Commissie de gebruikelijke periode van tien jaar ook voor deze stof gaan hanteren en de toelating van de werkzame stof glyfosaat voor een periode van tien jaar te verlengen. Ik denk dat logisch is om dat te gaan doen.
Er zijn uitspraken gedaan over wat Monsanto zou hebben gedaan. Monsanto zou invloed hebben uitgeoefend. Ik denk dat normaal overleg, zoals we dat ook heel graag willen hebben met de boeren, met de ngo's en degenen die in deze onderwerpen zeer geïnteresseerd zijn, ook met producenten moet kunnen plaatsvinden. Dat lijkt mij heel nuttig. Van beïnvloeding, en zeker van onjuiste beïnvloeding, van een bedrijf als Monsanto mag natuurlijk geen sprake zijn. In Amerika hebben ze daarmee te dealen. Het is aan hen om dat in goede banen te leiden. In Europa heeft de EFSA in een verklaring op 23 mei van dit jaar gezegd dat Monsanto het proces rond het vernieuwen van de werkzame stof glyfosaat niet heeft beïnvloed. Bovendien heeft de European Chemicals Agency (ECHA) in een verklaring aangegeven dat Monsanto geen invloed heeft uitgeoefend op zijn beoordeling van de stof glyfosaat. Ik ben er op basis van wat die beide agencies naar voren hebben gebracht van overtuigd dat het probleem van onjuiste beïnvloeding in Europa niet speelt.
Interruptie 3:
Minister Kamp:
Typisch voor Nederland en voor de rol van de minister van EZ is dat het Ctgb over de gewasbeschermingsmiddelen gaat. Het college kan kijken welke middelen toegelaten kunnen worden en welke beperkende voorschriften daar eventueel aan gekoppeld moeten worden. Dat is wat dat college moet doen. Dat is niet iets wat de minister van EZ moet doen. Ik denk dat dit een heldere systematiek is waar we ook aan moeten vasthouden. Ik althans ben van plan om dat te doen.
De voorzitter:
Heeft de heer De Groot nog een aanvullende vraag? Dat is niet het geval. Ik zie dat er nog wel een interruptie van mevrouw Ouwehand is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik had eigenlijk wel gedacht dat de heer De Groot naar het volgende zou vragen omdat D66 zo sterk inbracht dat de verwachting is dat er nieuwe onderzoeken zullen komen en dat de toelating dan toch zeker opnieuw beoordeeld zal worden. Met andere woorden, we kunnen nog bijsturen als dat nodig is. De minister zegt daarover: als er nieuwe informatie is, kan de toelating worden heroverwogen. Dat is op geen enkele manier een garantie, toch? Kan de minister dat even schetsen, ook in relatie tot hoe dat met de neonicotinoïden is gegaan? Na lang aandringen en vele waarschuwingen zijn er wat herbeoordelingen gekomen, maar drie jaar daarna liggen er weer uitgebreide studies waaruit steeds weer het beeld oprijst dat we achter de feiten aanlopen. We leggen ons dan dus toch vast op dat gegeven. Het is tien jaar toegestaan en we hebben met heel veel pijn en moeite te laat kunnen ingrijpen. Zo werkt dat toch gelet op de verordening?
Minister Kamp:
Ik heb helemaal geen behoefte aan nieuwe onderzoeken op dit moment. Er zijn een heleboel onderzoeken geweest. De uitkomst daarvan is eenduidig, met uitzondering van het eerste onderzoek dat ik vermeld heb. Daarna zijn er een aantal onderzoeken geweest waarvan de uitkomst klip-en-klaar was. Voor mij is dat duidelijk. Het gaat nu om de vraag voor welke periode het van toepassing is. Dat is de gebruikelijke periode, niet langer of korter. Maar ik heb ook helemaal geen zin om een periode van tien jaar als vaststaand te beschouwen. Mocht het zo zijn dat er op een gegeven moment binnen nu en tien jaar nieuwe informatie beschikbaar komt die relevant is, dan moet je daar weer verstandig mee omgaan. Dat lijkt me vanzelfsprekend.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vraag dit omdat deze Kamer uitgebreide ervaring heeft met wat er gebeurt als er een middel Europees is toegelaten. Wij zien in ons eigen land — maar we maken ons ook zorgen over de Europese context — dat bijvoorbeeld neonicotinoïden een te groot effect op bijen hebben gehad en dat ons drinkwater te vervuild is. Deze Kamer heeft geprobeerd om daar in zo'n herbeoordeling beperkingen aan te stellen. Dat is echt nog niet zo makkelijk. Dat duurt lang, nationaal kunnen we niks en toen dat moratorium op de neonicotinoïden er eenmaal kwam, bleef 85% van het Nederlandse gebruik buiten beschouwing.
Dit zijn vragen naar aanleiding van wat D66 hier opwerpt. Als er nieuwe informatie komt, leidt dat toch zeker tot een heel scherpe herbeoordeling? Ik hoor de minister eigenlijk zeggen: als er informatie komt, dan kunnen we dat doen en dan lijkt het mij goed dat dat gebeurt. Maar het is geen garantie dat die toelating dusdanig wordt aangepast dat ons drinkwater, alle andere normen waaraan wij ons willen houden en bijvoorbeeld ook de biodiversiteit daadwerkelijk worden beschermd. Zo makkelijk loopt dat niet.
Minister Kamp:
Ik kan niet zeggen dat we dit en dat gaan doen als er nieuwe informatie komt. Het hangt ervan af wat die informatie is. Als er nieuwe informatie komt, zullen we die bekijken. Ook anderen zullen die informatie bekijken. Er zullen dan verstandige conclusies worden getrokken, maar ik kan niet bij voorbaat zeggen wat dat gaat worden. Nu, op dit moment, weet ik dat er op twee plekken beoordeeld is: op het niveau van Europa en op het Nederlandse niveau. Europa heeft dat gedaan op basis van een aantal onderzoeken die ik heb genoemd. Die zijn allemaal eenduidig. Dat is met uitzondering van het eerste onderzoek van het kankerinstituut, maar alle andere onderzoeken waren echt duidelijk en de conclusies waren helder. Daaruit komt naar voren dat dezelfde periode voor glyfosaat wordt gehanteerd als voor andere toegelaten stoffen. Dat lijkt mij ook logisch.
Het is in Nederland specifiek toegesneden om de Nederlandse situatie. Gelukkig zijn we in het bezit van het Ctgb. Dat college heeft dit bekeken en heeft gezegd: voor het professionele gebruik is dat de lijn en voor het niet-professionele gebruik is dit de lijn. Ik heb daar zelf nog aan toegevoegd dat ik bij het professionele gebruik nog onderscheid maak tussen de landbouw en daarbuiten. Bij het gebruik daarbuiten denk ik vooral aan het professionele gebruik op verhardingen. Ik denk dat we daar dus een heldere lijn voor hebben. Die kunnen we nu toepassen. Mocht het zo zijn dat er in de komende tijd relevante informatie beschikbaar komt die wijst op het nemen van een ander besluit, dan zal dat op Europees en op Nederlands niveau zeker aan de orde komen. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
(....)
Minister Kamp:
Op het punt van glyfosaat nog het volgende. Mevrouw Ouwehand dacht — maar zij werd daarin al gecorrigeerd door de heer De Groot — dat de lidstaten die samenkomen in de SCoPAFF (Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed), begin deze maand bijeen zouden komen om hierover te beslissen. Dat is niet gebeurd en zal ook niet aan het begin van deze maand gebeuren. De toelating van de werkzame stof glyfosaat geldt tot het einde van dit jaar, tot en met 31 december. De laatste vergadering waarop de SCoPAFF hierover kan spreken is op 12 en 13 december. Daar werken we op dit moment dus naartoe. Het gebeurt dus niet in oktober, maar uiterlijk in december. Of het al in november zal zijn, kan ik op dit moment niet overzien. Dat wat betreft glyfosaat, voorzitter. Als ik straks bij de vragen van de verschillende woordvoerders kom, kom ik misschien nog even terug op enkele onderwerpen die ze in het bijzonder naar voren hebben gebracht.
Tweede termijn:
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Wat betreft glyfosaat lijkt het er toch op dat de Kamer behoorlijk kritisch is en het kabinet het voorstel van de Europese Commissie wil volgen. Het is echt goed van belang te weten wanneer de gesprekken en de besluitvorming daarover plaatsvinden. Onze laatste informatie is dat het geagendeerd staat voor de SCoPAFF van morgen en overmorgen en dat als daar geen overeenstemming wordt bereikt, de besluitvorming wordt doorgeschoven naar de SCoPAFF van 6 november. Dat zou betekenen dat we nu wel een signaal aan het kabinet mee moeten geven. Als het anders zit, hoor ik dat graag van de minister, want de Partij voor de Dieren wil een motie indienen en we willen graag de steun van D66. D66 heeft eerder gezegd dat we niet te vroeg moeten schakelen, dus het zou jammer zijn als zij een motie niet kunnen steunen omdat zij denken dat die te vroeg is ingediend. Dus moeten wij vanavond het VAO houden en morgen stemmen, of kan het ook later omdat het echt niet op de agenda staat van de SCoPAFF morgen en overmorgen? Dat zou ik graag willen weten van de minister.
Dat ik een motie wil indienen, staat wel als een paal boven water, dus bij dezen is dat aangekondigd.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Wassenberg.
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter, ik zal de twee minuten niet volmaken. Ik had in eerste termijn aan de minister gevraagd of ook voor het meerjarenplan voor de Noordzee die MSY leidend is. De minister heeft daar niet expliciet op geantwoord, maar uit zijn overige antwoorden maak ik op, of meen ik op te kunnen maken, dat hij hier ook niet wil afwijken van die MSY, dus ook geen variaties op die MSY wil. Mijn heel concrete vraag is of hij dat expliciet kan bevestigen. Dat zou namelijk heel prettig zijn.
Interrupties
Mevrouw Lodders (VVD):
Mijn laatste opmerking, want de andere onderwerpen zijn voldoende behandeld wat mij betreft, gaat over de gewasbeschermingsmiddelen en de toelating daarvan. Het zal niemand verbazen dat de VVD de lijn die de minister naar voren heeft gebracht, eigenlijk een heel verstandige lijn vindt. Toelating moet altijd geschieden op basis van zorgvuldigheid. We kunnen nou eenmaal niet zonder die gewasbeschermingsmiddelen, al zouden we willen. Het gaat om ons voedsel en om de voedselvoorziening. Dat wil ik dus nog een keer benadrukken. En ja, nu ga ik waarschijnlijk een interruptie uitlokken bij mevrouw Ouwehand, maar het signaal van de Kamer heeft natuurlijk in juni al plaatsgevonden, want toen is er een motie ingediend, en die is verworpen, zeg ik nog maar eens.
De voorzitter:
Tja, dat lokt onmiddellijk een interruptie uit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Juist. En daarom luistert het zo nauw om precies te weten wanneer we die klap moeten geven. Want als ik mij niet vergis, was de argumentatie van D66 om tegen die motie te zijn dat die iets te vroeg in het proces zat. Dus we gaan nu heel scherp in het proces zitten, zodat D6 zich vrij voelt om te stemmen voor een beperking van die toelating.
Mevrouw Lodders (VVD):
Daar gaat D66 uiteraard over, maar ik wil nogmaals benadrukken dat we het eerder geagendeerd hebben en dat, nogmaals, de lijn van het kabinet is om onafhankelijke wetenschappelijke instanties een beoordeling te laten geven. Op het moment dat wij ons als politiek met toelatingen geen bemoeien, bijvoorbeeld ook in geval van de stand van de rente, vind ik dat zeer onverstandig. Er zijn op allerlei vlakken voorbeelden te noemen waar de politiek zich daar niet mee bezig zou moeten houden.
Interessant voor jou
Bijdrage van Raan dertigledendebat over de uitspraak van de rechter over de luchtkwaliteit in Nederland
Lees verderBijdrage Van Raan AO Milieuraad
Lees verder