Bijdrage Ouwehand AO Landbouw- en Visserijraad
A. Landbouwonderwerpen
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Transporten van levende varkens naar slachthuizen in Rusland zijn met de huidige Europese regelgeving niet te stoppen. De minister zegt dat zij zich zorgen maakt over het lot en de ontberingen van de duizenden varkens, maar is met handen gebonden omdat haar eigen partij in 2006 aanvullende regelgeving onmogelijk heeft gemaakt. Een verzoek van de minister aan de sector om vrijwillig af te zien van het vervoer van levende varkens naar Rusland voor de slacht, is aan dovemansoren gericht. Dat weten wij allemaal. Het is bekend dat de veetransportsector een kwartje winst prevaleert boven duurzaam en diervriendelijk bezig zijn. De sector heeft keer op keer laten zien geen verantwoordelijkheid te kunnen en willen nemen. Ik hoop dan ook dat de minister door deze onwil vanuit de sector eindelijk wakker is geschud uit haar wensdroom over het bedrijfsleven als bondgenoot bij het verbeteren van het dierenwelzijn. Toen ik dit twee weken geleden aankaartte, bevestigde de minister dat zij echt begaan is met het lot van de varkens op transport. Zij verzekerde mij dat zij daar zeker geen krokodillentranen over zou plengen. Zij wil zich in Europees verband, bij de bespreking van het herzieningsvoorstel van de Europese Transportrichtlijn, sterk maken voor een maximale transporttijd van acht uur, maar de verwachting is dat dit voorstel pas in 2009 wordt gepresenteerd. Ik vraag de minister, als zij geen krokodillentranen plengt, om actie. Kan het eerder op de Europese agenda en kunnen wij een proactieve houding van haar verwachten? Dat zou mij deugd doen.
Met betrekking tot Europa en het belang dat de minister altijd hecht aan één Europa met afspraken waar wij ons allemaal aan houden, heb ik een pijnlijk puntje. Er is een Europese overeenkomst ter bescherming van kleine huisdieren. Alle lidstaten op twee landen plus Nederland na – die twee landen zijn Azerbeidzjan en Italië – hebben deze overeenkomst in de afgelopen twintig jaar geratificeerd. Alleen Nederland en – ondiplomatiek uitgedrukt – die twee bananenstaten hebben dat nog niet gedaan. Hoe kan het nou dat al die landen dat voor elkaar krijgen terwijl dat ons niet lukt?
Er is een motie aangenomen waarmee de Kamer heeft gezegd: ratificeren die handel, want het duurt nou al veel te lang. De minister zegt dat ratificatie pas kan plaatsvinden als het verdrag ook kan worden uitgevoerd. Dat lijkt mij zinnig, maar je spreekt met elkaar af wat je in Europees verband gelijk wil trekken en dan zegt de minister dat zij de voorschriften over de handel in en het fokken van kleine huisdieren in Nederland niet kan uitvoeren omdat haar beleid zich richt op de eigen verantwoordelijkheid van de sector. Hoe valt dat te rijmen? En met welk deel van de overeenkomst heeft de minister precies moeite? Ligt het aan de voorwaarde dat dieren voldoende beweging moeten krijgen of aan de voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik van dieren voor amusementsdoeleinden? Ligt het aan het verbod op de verkoop van dieren aan jongeren onder de
16 jaar? Hoe kan de minister dit uitleggen als zij zo’n groot voorstander is van een level playing field en van afspraken die heel Europa over dezelfde kam scheren?
Dan het schoolfruit. De PvdD is natuurlijk voor het stimuleren van gezonde voeding; dat is geen geheim. Het verstrekken van fruit op scholen kan een bijdrage leveren aan een gezond voedingspatroon. De minister schaart zich niet meteen achter het Europese voorstel omdat in
Nederland al lopende schoolfruitprogramma’s wat haar betreft geïntegreerd moeten worden. Ik vraag mij af op welke succesvolle nationale programma’s de minister doelt en waarom zij geïntegreerd moeten worden. Is bijvoorbeeld de pilot van Campina om naast schoolmelk ook fruit te leveren, een van de initiatieven waarop de minister doelt? Ik weet niet of er al concrete plannen liggen voor de verdere invulling van het schoolfruitprogramma in Nederland, maar ik wil graag weten – ik heb hier een paar scrabblewoorden – of het schoolfruitprogramma wordt gekoppeld aan de schoolmelkinfrastructuur. Wij vinden namelijk dat koppelverkoop voorkomen moet worden. Het moet niet zo zijn dat je als school bij deelname aan het schoolfruitprogramma gedwongen bent om ook mee te doen aan het schoolmelkprogramma. Daarin wordt nu weliswaar meer gelet op voedingskundige aspecten, maar het gaat nog steeds om onverzadigde vetten en er worden suikers toegevoegd in drinkyoghurt en chocomel. De positieve effecten van schoolfruit kunnen, als wij niet oppassen, dus met één slok melk teniet worden gedaan. Dat moeten wij willen voorkomen. Ik wijs daarbij ook op het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie die recent heeft geconstateerd dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid met het jarenlang stimuleren van productie van onder meer zuivel tot meer hart- en vaatziekten heeft geleid. Voorzitter, heb ik nog even tijd of moet ik afronden?
De voorzitter: Nog dertig seconden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wij hebben de minister gevraagd om een brief over dierwaardig vervoer. Daar wacht ik nog even op, maar zij heeft ook toegezegd dat zij dit systeem zou voorleggen aan de Europese Commissie. Heeft zij dat intussen gedaan? Wat wij van de Health Check vinden, is genoeg bekend.
Antwoord van de minister
Minister Verburg:
[…]
Alle woordvoerders hebben gesproken over het schoolfruit en vinden het goed om overgewicht bij kinderen tegen te gaan. Daar kun je niet jong genoeg mee beginnen. Op school is daar natuurlijk een goede gelegenheid voor. Als kinderen al jong in aanraking komen met groente en fruit, is bovendien sprake van een gewenningspatroon. Het is natuurlijk niet gezegd dat kinderen dat niet al van huis uit leren, maar uit onderzoek blijkt dat er soms nog maar schrikbarend weinig groente bij kinderen bekend is of dat kinderen groente al heel snel niet lekker vinden en het dan ook niet hoeven te eten. Investeren in je gezondheid begint heel jong. Daar kan dit schoolfruitprogramma een bijdrage aan leveren. Daarnaast is er sprake van begeleidende programma’s, ook op het punt van voorlichting en bewustwording. Ook dat is heel belangrijk. Enerzijds heeft het dus te maken met het tegengaan van het te dik worden van met name jonge kinderen; anderzijds heeft het te maken met de afzetmogelijkheden van fruit. Om die reden wordt het programma in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gepresenteerd. Dat betekent dat wij in beginsel positief staan ten opzichte van dit Europese schoolfruitinitiatief, maar wij hebben nog wel een aantal aarzelingen, ook over het uitvoeringsprogramma.
Essentieel is dat bestaande programma’s kunnen profiteren van dit programma en daar dus ingeschoven kunnen worden. Dan hebben wij het inderdaad over de door de heer Koppejan genoemde smaaklessen en over SchoolGruiten. Het laatstgenoemde programma loopt via VWS, maar wij zijn voornemens om dat in 2009 in elkaar te schuiven. Tegen mevrouw Ouwehand zeg ik dat het initiatief van Campina daar niet bij hoort. Dat is een privaat initiatief, een bedrijfsinitiatief, en dat
hoort hier niet bij. Wij vinden echter wel dat de smaaklessen en School-Gruiten hier gewoon in geschoven moeten worden.
Op het punt van de cofinanciering zetten wij in op een zogenaamde parafiscale heffing. Zo zou via de productschappen kunnen worden voorzien in cofinanciering. Het derde punt is: als de regeling er komt, vinden wij dat zij gepaard moet gaan met een minimum aan administratieve lasten, zowel voor het bedrijfsleven als voor de scholen. Het vierde punt is dat er een vrije keuze moet blijven: maken wij gebruik van dit programma of maken wij daar geen gebruik van? Deze opmerkingen gaan wij maken om de regeling zo effectief en strak mogelijk en zo weinig mogelijk administratief belastend te maken.
Mevrouw Snijder is het eens met het standpunt van de regering over de Europese voedselbanken, maar vroeg waarom de regering geen Europese rol ziet bij de voedselbanken en wel bij het schoolfruit. Dat is een zeer terechte vraag. Wij zijn geen voorstander van die voedselbanken, omdat
het daarbij gaat om sociaal beleid en om specifieke zaken waarop ingezoomd moet worden om te voorkomen dat mensen in een armoedesituatie komen en naar een voedselbank moeten gaan, maar ook omdat er maatwerk geleverd moet worden op het moment dat mensen wel in die situatie zitten. Ook bij de bestaande initiatieven in Nederland van de voedselbanken is een koppeling met de Sociale Dienst nodig, zodat de gemeente weet waarom mensen naar voedselbanken gaan en of de oorzaken weggenomen kunnen worden. Dat is immers de essentie: in landen in de EU moet het gewoon niet nodig zijn dat mensen naar een voedselbank gaan om aan hun dagelijkse eten en drinken te komen. Ik heb zojuist uitgelegd dat het bij het schoolfruit gaat om het zo vroeg mogelijk bekend maken van jonge kinderen met fruit en om hen daaraan te laten wennen. Dat heeft te maken met een gezondheidscampagne, gezond eten, lekker eten enzovoort.
De heren Koppejan en Waalkens hebben gevraagd wat, in volgorde, de «Health Check»-prioriteiten voor Nederland zijn. Het is een pakket. Als je aan een steen gaat trekken, haal je dingen los, maar het pakket dat wij gewoon willen, is: de verruiming van de melkquotering en een zachte landing in 2015. Dat hebben wij afgesproken: in 2015 moeten de Europese boeren voor een wereldmarktprijs kunnen produceren. Handhaving van prijsondersteuning, waarvan wij trouwens al een poosje geleden in hoge mate afscheid hebben genomen, zou ten koste gaan van die afgesproken gewenning aan de productie voor de wereldmarkt. Ons voorstel is om af te spreken dat het quotum per jaar met 2% à 3% wordt verruimd. Daar kun je namelijk naartoe werken. Dat gaat binnen de randvoorwaarden die het milieu kan hebben. Wij weten dat er op het punt van de nitraatactieprogramma’s, mest enzovoort nog een hele opgave ligt. Boeren die gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun quotum uit te breiden, moeten rekening houden met die randvoorwaarden. De milieurandvoorwaarden vormen dus het kader waarbinnen de uitbreiding van het melkquotum kan plaatsvinden. Dat weten de boeren ook. Ook bij de eenmalige quotumuitbreiding per 1 april van dit jaar van 2,5% is dat nadrukkelijk gecommuniceerd.
[…]
Minister Verburg: Ook op dat punt heb ik geprobeerd om begrip te kweken. In zo’n informele Landbouwraad bekijk je natuurlijk waar wij uit kunnen komen. Wij weten – dat wisten wij natuurlijk al bij de verruiming in april – dat grote lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk daar absoluut niet bij staan te juichen. Toch hebben wij dat gerealiseerd en dat vraagt iets. Ik heb gezegd dat je boeren de zekerheid zou moeten geven dat er een verruiming komt van 2% à 3% per jaar. Wij moeten nog onderhandelen over wat dat precies wordt. U weet natuurlijk dat niets vaststaat totdat alles vaststaat. Die ene procent is er dus ook nog niet. Er is nog niets anders dan voorstellen. Je moet altijd blijven kijken naar wat de markt doet. Ik heb dus gezegd: geef nou die zekerheid van 2% à 3% uitbreiding per jaar na 2015. Anders kun je niet spreken van een zachte landing en krijg je in 2015 een enorme plof op de wereldmarkt. Die uitbreiding is dus goed, maar bekijk dan wel per jaar hoe het ervoor staat. Alleen in uitzonderlijke gevallen zou je kunnen overwegen om het maar even niet te doen of om het een tandje meer of minder te doen. Dat is iets anders dan een benadering die ik van collega’s heb gehoord: laten wij ons daar nu niet op vastleggen en laten wij dat gewoon per jaar bekijken. Dan geef je geen kader.
[…]
Mevrouw Ouwehand (PvdD): U hebt het over duidelijkheid en kaders voor de boeren, zodat iedereen weet waaraan hij toe is. De vraag is natuurlijk wanneer u meer duidelijkheid kunt geven over de manier waarop de randvoorwaarden worden ingevuld. Er zitten immers nog tal van onzekerheden in dit hele traject, zoals de ammoniakdoelstellingen en de milieu- en klimaateffecten van een mogelijke uitbreiding van de veestapel. Je kunt dat niet onbesproken laten en geen kaders stellen, want wat gebeurt er als u straks ongelijk hebt en als het binnen die randvoorwaarden helemaal niet lukt? Dan hebt u de boeren wel voorgeschoteld dat er een aantal procenten bij kon.
Minister Verburg: Boeren zijn heel verstandige ondernemers. Zij realiseren zich dat de inzet van onderhandelingen niet altijd de uitkomst is. Boeren lezen ook heel goed de diverse bladen: het Agrarisch Dagblad, De Boerderij, Nieuwe Oogst en alles wat er verschijnt. Zij hebben heel scherp
in de gaten dat wij nu pas gaan onderhandelen in plaats van dat er al een uitkomst is. Zij zijn dus net zo benieuwd als u en ik naar die uitkomst, maar zij weten dat zij zich nu nog niet rijk moeten rekenen. Wat de andere zaken betreft: ik heb de randvoorwaarden al aangegeven. U weet dat er een nieuw nitraatactieprogramma gerealiseerd moet worden om weer voor een nieuwe periode een derogatie te kunnen aanvragen. De Europese Commissie heeft een assessment gemaakt met betrekking tot de uitbreiding van het quotum en de effecten daarvan voor de ammoniakdoelstelling en voor het milieu en het klimaat in de volle breedte. Daaruit blijkt dat daar heel goede mogelijkheden voor zijn binnen de huidige klimaat- en milieuruimte. Volgens mij heb ik u dat al eerder gemeld. Ik weet ook nog op welke bladzijde dat was: bladzijde 93.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wij verschillen van mening over de zekerheid die de minister hier neerlegt.
Minister Verburg: U denkt misschien dat ik hier zekerheden neerleg, maar ik denk dat in ieder geval niet. Ik geef alleen de Nederlandse inzet in de onderhandelingen. Ik spreek dus niet van «zekerheden». Ik heb het over randvoorwaarden en de inzet bij onderhandelingen. Het tweede punt is de volledige ontkoppeling van een aantal zaken. Het derde punt is: geen verplichte bufferstroken in heel Nederland. Ik heb in de informele Landbouwraad geprobeerd om daar begrip voor te kweken.
Ik heb goede hoop dat er begrip is, maar ook dit is nog niet van tafel. Het laatste punt is natuurlijk het optimaal benutten van de eerste pijler in het kader van artikel 68 om te voorkomen dat wij naar extra modulatie gaan. Via artikel 68 zouden boeren beloond moeten worden voor hun bijdrage aan landschap, water, milieu, dierenwelzijn enzovoort. Dat is ook in de houtskoolschets van belang.
Over de ontkoppeling hebben de heren Koppejan en Waalkens iets gevraagd, namelijk ten aanzien van aardappelzetmeel, slachtpremies en vlas. De heer Waalkens denkt dat de ontkoppeling met betrekking tot de zoogkoeien en de schapen gewoon kan. Ik ben dat op zich met hem eens, maar wij moeten zorgvuldig een moment kiezen. De inzet van het kabinet om die ontkoppeling te realiseren, is bekend. Wij kijken in dit hele traject namelijk ook naar een level playing field in Europa, zodat wij niet tussen nu en 2013 ook nog een ongelijk speelveld creëren doordat wij al zouden ontkoppelen en andere lidstaten nog niet.
De heer Koppejan vroeg specifiek naar de ontkoppeling van vlas. Ook op dat punt is het standpunt van de regering bekend. Bovendien is het afgelopen jaar minder vlas geteeld, omdat de productie van graan profijtelijker is voor de akkerbouwers.
Bij de voedselprijzen gaat het om het voorstel dat namens de Europese Commissie is gedaan door de heer Barroso. Dat betreft het bedrag van 1 mld. De Nederlandse regering vindt dat er iets moet gebeuren, maar vindt het voorstel van Barroso om het budget dat overblijft in de landbouwpijler, in de tweede categorie van de begroting, zomaar over te hevelen naar een andere categorie en om daar ergens anders nog wat extra geld bij te doen, geen goed plan. Dat is tegen de spelregels die wij hebben gemaakt. Bovendien: hoe wil men dat doen vanuit Europa? De Nederlandse regering heeft gezegd: het is beter dat het geld teruggaat naar de lidstaten, overeenkomstig de spelregels die wij daarvoor hebben vastgesteld. Zoals bekend hebben wij in Nederland al besloten om structureel per jaar 50 mln. meer te investeren in de landbouwproductie in Afrika. Dat staat in een nota die collega Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking en ik hebben uitgebracht. Wij gaan langs vijf sporen structureel investeren in de landbouw, want via het adagium «Geef mensen een vis en zij zullen morgen weer honger hebben; geef hun een hengel, leer hen zo nodig vissen en zij zullen zichzelf kunnen redden» is het voor de langere termijn van cruciaal belang dat investeringen in de landbouw in Afrika weer handen en voeten krijgen en dat dit langs verschillende sporen gaat. Daarbij gaat het om beter uitgangsmateriaal, verhoging van de productie, werken aan de infrastructuur en ervoor zorgen dat er ketenontwikkeling komt. Ook duurzaamheid is een belangrijk element en er moet ook voor worden gezorgd dat productverrijking kan plaatsvinden. Zo hebben wij een aantal sporen uitgezet. Als Afrikaanse overheden daar ook in gaan investeren zodat zij een landbouwklimaat creëren in hun land, is op termijn veel meer mogelijk en zijn er veel betere mogelijkheden dan met eenmalig 1 mld. Volgend jaar is dat geld er dan namelijk weer niet.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wellicht liggen die uitgangspunten er wel en heb ik ze niet gezien, maar heeft het kabinet de zojuist genoemde voorwaarden voor investeringen in Afrikaanse landen op papier of zou ik die bij dezen kunnen vragen?
Minister Verburg: U hebt ze in principe al. U kunt ze volgens mij ook downloaden. Het is een nota van Koenders en mij. Die nota heet: Investeren in landbouw en rurale ontwikkeling.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vergis me. Er is laatst zelfs een AO over geweest.
Minister Verburg: Daar zetten wij voluit op in. Ik durf te stellen dat wij op dat punt in Nederland een unieke samenwerking hebben tussen LNV en Ontwikkelingssamenwerking. Dat is in het verleden wel eens anders geweest, net zoals er in het verleden een schromelijke verwaarlozing is geweest van investeringen in de landbouw, zowel door Westelijke donorlanden als door Afrikaanse landen zelf. Dat is ook door rapporten bevestigd.
[…]
Wij hebben een goed systeem. Dat ruilen wij niet zomaar in voor iets wat uit Europa komt, maar wij gaan wel bouwen aan een Europese verordening die voldoet aan alle criteria: diergezondheid en humane gezondheid. De administratieve regels waren het tweede punt. Het derde punt was dat wij geen haast hebben. Ik heb al aangegeven dat ik niet verwacht dat wij het hierover voor het eind van dit jaar eens worden.
Dan de export van slachtvarkens naar Rusland. Dank voor de steun op dat punt. Ik heb aangegeven dat ik absoluut niet sta te juichen en dat ik dit ook geen goede zaak vind. Daarom heb ik het bedrijfsleven deze zomer uitgenodigd om bij mij aan tafel te schuiven. Ik heb toen gezegd: «Moeten wij dit nu wel willen? Wilt u echt slachtvarkens transporteren naar Rusland? U gaat de EU uit. Buiten de EU geldt een ander regime voor dierenwelzijn en diertransporten dan binnen de EU. Bent u bereid om zich ook buiten de EU daaraan te houden? Is Rusland bereid om dat ook te garanderen?» Ik heb op dit moment geen juridische mogelijkheden om dit tegen te houden. Mevrouw Ouwehand vroeg of ik krokodillentranen zou huilen. Dat doe ik niet. Mijn inzet is buitengewoon serieus en dat weet het bedrijfsleven ook: ik heb het liever niet. Het is goed dat de Kamer onderstreept dat wij dit niet moeten willen. Wij kunnen slachtvlees transporteren naar Rusland. Er zijn heel goede contacten om Rusland ook van goed uitgangsmateriaal te voorzien, zodat Rusland op enig moment zelfvoorzienend kan worden. Dat zijn allemaal mogelijkheden, maar met betrekking tot het transport van slachtvarkens zijn wij uitermate terughoudend. Ik zeg echter eerlijk dat ik, als puntje bij paaltje komt, op dit moment geen juridische mogelijkheden heb om dit tegen te houden. Daarom heb ik er al eerder bij de EU op aangedrongen om de evaluatie van de Transportrichtlijn naar voren te halen – dat gaat volgend jaar gebeuren – om dit soort zaken Europees dicht te schroeien. Als Nederland dit niet doet, doen andere lidstaten dit immers wellicht wel. Dan is er ook sprake van een markt. Ik heb gezegd dat ik extra voorwaarden aan die transporten ga stellen. Dat zal uitgevoerd worden door de Voedsel en Waren Autoriteit. Ik ga ervan uit dat de ondernemers in de sector op enig moment hun knopen kunnen tellen, want de transportsector en de hele varkensbranche werken aan herstel van vertrouwen en imagoherstel. Een goed imago en vertrouwen komen te voet en gaan te paard. Als het met een of meerdere transporten niet goed gaat, ben je onmiddellijk weer een heel stuk teruggeworpen. Daarom heb ik tegen de sector gezegd: kom aan tafel en geef aan wat je precies wilt en waarom je dat wilt en bedenk wat je kunt bereiken en wat je daarmee in de waagschaal stelt.
[…]
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vind dit echt te gemakkelijk van de minister. Zij zegt dat zij gebonden is aan wet- en regelgeving en niets kan doen, maar wij weten dat haar partij – toen was zij Kamerlid – met een amendement heeft geregeld dat wij hier in Nederland geen aanvullende regelgeving kunnen opstellen. Het lijkt mij dus niet meer dan chic als de minister de pers en de samenleving laat weten dat zij dit best wel erg vindt en dat wij dit niet moeten willen. Wat is het oordeel van de minister over het stemgedrag van toen en over dat initiatief van het CDA? Ik vind dat de minister op dat punt kleur moet bekennen. Vindt zij dit echt erg of vindt zij het wel makkelijk dat zij zich daarachter kan verschuilen?
Minister Verburg: Ik heb aangegeven wat ik ervan vind. Dat mag helder zijn. Ik vind dat dit niet zou moeten.
De heer Polderman zegt dat ik aanvullende regelgeving moet maken als ik vind dat dit niet moet. Binnen de huidige verordening kan dat niet. Wij hebben in Europa afgesproken dat de Europese richtlijn is zoals die is. Dit betekent dat ik inzet op die vervroegde evaluatie, die in 2009 komt. Dan moeten wij over de maximale transporttijden en over dit soort zaken afspraken maken, want niet alleen Nederland loopt hier tegenaan. Ook Duitsland en andere lidstaten hebben hiermee te maken. Ik geef ook maar even aan dat dit minder eenvoudig is dan de heer Polderman denkt. Hij had het over «in de sloot springen». Dat doe ik niet graag; hij doet dat waarschijnlijk ook niet graag, maar het is niet zo simpel als hij het voorstelt. Ik wijs op de mogelijkheid om varkens naar Polen te transporteren en vervolgens naar Rusland. Dat is ook een mogelijkheid die ik liever niet zie. Daarom wil ik dat deze hele zaak zorgvuldig wordt bekeken en stel ik aanvullende criteria bij het verlenen van een certificaat voor dit soort transporten als daar een verzoek voor komt.
Mevrouw Ouwehand stelde een vraag over de ratificatie van het verdrag over de bescherming van kleine huisdieren. Nederland en «twee bananenrepublieken » zouden dat verdrag niet ondertekenen. Ik heb nooit de neiging gehad om Italië «een bananenrepubliek» te noemen. Dat geldt trouwens ook voor Azerbeidzjan. Wij hebben het verdrag echter wel ondertekend maar nog niet geratificeerd. Dat heeft te maken met de rechtsbasis. Die hebben wij alleen voor honden en katten, maar nog niet voor alle kleine huisdieren. Dat heeft ook te maken met de hoge uitvoeringslasten van het een en ander. De overeenkomst richt zich immers op alle huisdieren. Dat kan tot heel veel administratieve lasten en veel bureaucratie leiden. Tegen die achtergrond zijn wij nog bezig met een verdere inhoudelijke beoordeling en een kosten- en batenanalyse.
[…]
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Regeren is vooruitzien. Ik kan niet anders dan constateren dat de CDA-fractie in 2006 met die gedachte een amendement door de Kamer heeft geloodst...
De voorzitter: Dat punt hebt u eerder gemaakt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil hier echt een punt van maken, want ik vind het echt bedroevend jegens het volk, waarvan wij weten dat het zich grote zorgen maakt over de transporten van slachtdieren. Dat is een van de belangrijkste prioriteiten. De minister geeft niet eerlijk aan hoe het nou precies komt dat zij met handen en voeten gebonden is en durft niet aan te geven of zij dit nou echt jammer vindt. Ik vind dat bedroevend en ik vind dat het kabinet zichzelf moet aantrekken dat ...
De voorzitter: U hebt uw punt gemaakt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil hierover nog één zin afmaken. Ik vind werkelijk dat het kabinet zich dit moet aantrekken als het naar de burgers wijst en mort dat zij hun ontevredenheid allemaal in hun eigen hoofd hebben omdat het kabinet het goed doet. Ik vind het belangrijk om dat punt te maken. Ook het niet uitvoeren van een motie en het uitblijven van de ratificatie dragen natuurlijk niet bij aan het vertrouwen van burgers in de politiek. Dat verdrag is 20 jaar oud. Schiet nou eens op! De Kamer heeft gezegd dat het verdrag binnen twee maanden geratificeerd zou moeten worden, maar de minister voert weer een dierenwelzijnsmotie niet uit.
De voorzitter: U hebt dat punt in eerste termijn ingebracht. De minister is daarop ingegaan. Ik begrijp dat u het niet eens wordt, maar hiermee hebt u in de tweede ronde de gelegenheid gekregen om dat punt nogmaals naar voren te brengen.
B. Visserijonderwerpen
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik zal proberen om snel door een aantal punten heen te lopen.
Het verheugt de fractie van de Partij voor de Dieren dat de Europese Commissie vorige week heeft toegegeven dat het gemeenschappelijk visserijbeleid faalt en niet werkt; 88% van de Europese visbestanden is inmiddels overbevist. De Commissie stelt dat de EU-vloot een overcapaciteit heeft, waardoor twee tot drie keer de maximale duurzame opbrengst kan worden binnengehaald. Zij vindt dat vissers rekenschap moeten afleggen. Ik sluit mij daarbij aan. De belangrijke ecologische duurzaamheid moet voorrang krijgen boven de economische en sociale duurzaamheid, aangezien de eerste een voorwaarde is voor de latere twee. Het is een mooie conclusie die niet onderuitgehaald kan worden.
De minister spreekt over de hervormingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Polderman dat 2012 misschien wel een beetje ver weg is. De minister heeft een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de bijeenkomst van volgende week, maar een visie komt nog. Ik vind dat het sneller moet. Ik wil graag op korte termijn van de minister een visie ontvangen over de toekomst van het gemeenschappelijke visserijbeleid. Ik wil ook dat zij een ambitieuzer tijdpad nastreeft, want de nood is hoog! Natuurlijk vraag ik haar ook om te reageren op de berichten van de Europese Commissie. Het lijkt mij zinnig als het Nederlandse kabinet hierop een goede reactie geeft, zodat wij daarover verder kunnen praten.
Een herstelplan moet ervoor zorgen dat volwassen populaties van de bedreigde bestanden op een veilig niveau worden gebracht. Dat is het uitgangspunt. Mijn fractie is blij met het inzicht van de Europese Commissie dat er een grote noodzaak is voor nieuwe vergaande meerjarige herstelmaatregelen. De Commissie stelt voor, de visserij-inspanningen te beperken, maar onze minister zegt dat de boomkorvisserij alleen over bijvangst gaat. Dat betreft echter ongeveer 50% van de hele kabeljauwvangst. Minister, u kunt niet de kool en de geit sparen. Aanpakken van de boomkorvloot is een absoluut vereiste om de kabeljauw nog een kans te geven. Het niet aanpakken van de boomkorvloot is gezien de problematiek juist disproportioneel. Ik verneem graag een reactie hierop.
Bij dit soort debatten lopen de gemoederen soms hoog op. Dat hebben wij tijdens het eerste deel van het overleg al gemerkt. Ik kondig vast een emotioneel moment aan. De minister heeft aangegeven geen voorstander te zijn van de zogenaamde brandstofsteun. Wat denkt u? Onze fractie steunt de minister daarin! Een complimentje. Hulde daarvoor aan de minister. Zij zegt dat steun het probleem niet oplost en ik meen dat zij gelijk heeft.
De voorzitter: Wilt u afronden, mevrouw Ouwehand?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik had hierover iets meer willen zeggen, maar dat komt dan een andere keer, voorzitter. Ik deel de zorgen van de heer Polderman over Mauritanië. Ik vind het echt niet kunnen dat de suggestie wordt gewekt dat de acties van Greenpeace een levensbedreiging betekenen voor de vissers en al helemaal niet dat deze organisatie «crimineel» genoemd wordt, terwijl in Nederland het goede gebruik bestaat dat iets of iemand pas veroordeeld is na de uitspraak van de rechter. Zeker voor een bewindspersoon is dit niet gepast.
Interrupties bij andere partijen
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Wij kunnen ons goed vinden in de inzet van de minister bij het voorstel inzake het herstel van het kabeljauwbestand. Dit geldt met name voor haar verzet tegen de systematiek waarbij alleen die vistuigen waarmee kabeljauw wordt gevangen, worden gekort in zeedagen. De visserijsector en de onderzoekers stellen een verbod voor op het discarden van kabeljauw en een plicht tot aanlanding van alle kabeljauw, waarbij het gevangen deel boven het quotum zou moeten worden ingeleverd bij het productschap. Met de vermarkting van het marktwaardige bovenmaatse deel kan onderzoek gefinancierd worden voor het goed blijven monitoren van de kabeljauwstand. Weggooien van de kabeljauw is ongunstig om een goed beeld te houden van de monitoring.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Stelt de heer Koppejan werkelijk voor om vis die met uitsterven wordt bedreigd, zoveel mogelijk te vangen en met de verkoop van die vis een monitoringsprogramma te financieren?
De heer Koppejan (CDA): Nu moet de bijvangst teruggegooid worden. Daardoor is er veel minder zicht op de werkelijke stand van de kabeljauw dan wanneer die vis aangeland en verkocht wordt. Met de opbrengst kan onderzoek gefinancierd worden naar een betere monitoring van de kabeljauwstand. Deze suggestie is gedaan door de visserijsector en de wetenschappers die zich bezighouden met de monitoring. Het is niet mijn eigen idee, maar ik vond het goed om het onder de aandacht van de minister te brengen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vind ook dat bijvangst niet overboord gegooid moet worden. De inspanning moet er wel op gericht zijn om de bijvangst te beperken. Er moet een monitoring opgezet worden, onafhankelijk van de financieringsbron.
De heer Koppejan (CDA):
[…]
De CDA-fractie heeft kennisgenomen van de brief waarin de minister aangeeft dat de Duitse overheid de actie van Greenpeace veroordeelt en dat het Duitse ministerie van Verkeer een beschikking heeft afgekondigd die een stortverbod in zee inhoudt. De beschikking is gebaseerd op Duitse wetgeving. Eerder heeft de minister naar tevredenheid van de CDA-fractie heel duidelijk de acties van Greenpeace veroordeeld. In de laatste brief meldt zij constructieve gesprekken te hebben gevoerd met Greenpeace. Waarover gaan zulke gesprekken? Uiteindelijk beslissen het kabinet en de
Kamer over beschermde gebieden. Greenpeace heeft ons geschreven dat men de actie volledig terecht vindt, dat stenen gooien op zee moet kunnen. In haar brief geeft de minister echter aan dat het storten van stenen op zee op basis van de Wet milieubeheer en de Wet beheer rijkswateren in beginsel verboden is. Mijn fractie wenst dat de minister vooral handhavend optreedt richting Greenpeace. De acties van Greenpeace zijn internationaal. Daarom moet sprake zijn van een internationale aanpak van Greenpeace. Mijn fractie vraagt de minister om het onrechtmatige optreden van Greenpeace aan de orde te stellen in de komende Visserijraad.
De heer Polderman (SP): Is de CDA-fractie tegen constructieve gesprekken?
De heer Koppejan (CDA): Natuurlijk zijn wij niet tegen constructieve gesprekken. Maar waar moet het gesprek over gaan als een organisatie heel duidelijk lak aan de wet heeft, zelf bepaalt of een beschermd gebied wel of niet gehandhaafd moet worden en gewoon stenen in de zee gooit?
Dat is eigenhandig optreden. Wie bepaalt het hier in het land: Greenpeace of de Tweede Kamer? Waarover moet dat gesprek dan gaan? Wij zijn op een gegeven moment uitgepraat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het is belangrijk om dit uit te discussiëren. Waar legt de CDA-fractie de grens? De minister wil altijd graag praten en draagvlak creëren, maar haar fractie wil dat misschien niet. Als een organisatie mogelijk in strijd handelt met de wet, mag zij dan niet meer meepraten of subsidie krijgen?
De heer Koppejan (CDA): Ik ben blij met deze vraag. Die wilde ik ook aan de minister stellen. Wanneer is de minister uitgepraat met Greenpeace als deze organisatie een- en andermaal aangeeft dat zij zich niet aan de wet wenst te houden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil weten wat de CDA-fractie vindt.
[…]
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
[…]
Wij weten allemaal dat de Duitse regering stappen ondernomen heeft om Greenpeace te verbieden om nog meer stenen in zee te storten. De minister schrijft in haar brief dat inmiddels een constructief gesprek heeft plaatsgevonden. De garnalenvissers worden op dit moment nog steeds geconfronteerd met die stenen bij het Sylt. Het vissen brengt zeer grote risico’s mee. Ook wij roepen de minister op, dit punt op de Europese agenda te zetten. Het is niet alleen een Nederlands probleem. Het kan niet
zo zijn dat Greenpeace het recht in eigen hand neemt. Denemarken, Duitsland en Nederland hebben vissers in die gebieden. De stenen moeten weg. Ik hoop dat de minister dit meeneemt naar Brussel. Constructieve gesprekken zijn prachtig, maar een organisatie die de democratie met voeten treedt, mag niet getolereerd worden. Daaraan hebben wij geen boodschap.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wat bedoelt mevrouw Snijder met «zeer grote risico’s»? Ik denk dat zij die opmerking niet kan onderbouwen. Is mevrouw Snijder van mening dat clubs die wellicht de grenzen van de wet opzoeken en die de ene keer wel en de andere keer niet overschrijden – dat oordeel is aan de rechter – niet meer mogen meepraten en niet meer in aanmerking komen voor subsidies?
[…]
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):
[…]
Ik ben echt verbaasd dat mevrouw Ouwehand zegt dat ik mijn opmerking over de risico’s niet kan onderbouwen. Wellicht heeft zij niet de verhalen van de garnalenvissers gehoord en niet gezien welke risico’s kleine schepen lopen als het net achter de betonblokken komt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De vissers weten waar die stenen liggen.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Dat weten zij niet, zij kunnen niet precies sonderen. Het zijn er heel veel. Het is de mening van mevrouw Ouwehand tegenover de mijne. Ik wil die risico’s niet op mijn geweten hebben. Het verzoek is: de stenen eruit. Degene die de stenen neergelegd heeft, moet die eruit halen. Afgesproken is dat wij niet aan de zee komen, in ieder geval niet met betonblokken.
Wij hebben afgesproken om zeereservaten te gaan aanwijzen. Ik laat mij echter niet op een ondemocratische manier in een bepaalde hoek duwen. De actie van Greenpeace voegt niets toe. De minister heeft de zaak op orde. Er is een procedure in gang gezet. Iedereen kan inspreken, ook
Greenpeace. Dat traject willen wij bewandelen.
Antwoord van de minister
[…]
Minister Verburg: De heer Koppejan sprak over discards en zei dat het Productschap Vis voorstelt om discards niet terug te gooien maar mee te nemen en te verkopen ten behoeve van onderzoek. Ik ken dit voorstel nog niet. Ik stel voor dat ik dit volgende week bespreek met het Productschap Vis. Wij moeten wel in de gaten houden dat het kabeljauwherstelplan gericht is op het herstel van het kabeljauwbestand. Wij moeten oppassen dat wij geen onbedoelde doelen dienen, maar moeten het wel bekijken. Ik wil met het Productschap Vis ook een Deens voorstel bespreken waarbij wordt geëxperimenteerd met monitoring van schepen via webcams. Dat project lijkt mij interessant, maar ik wil wel de voors en tegens daarvan bekeken.
Ik ben met u allen zeer bezorgd over het kabeljauwbestand. Met de Noordzeekabeljauw gaat het iets beter maar nog lang niet goed genoeg. Het huidige herstelplan heeft nog niet het gewenste resultaat opgeleverd. Wij kijken naar het nieuwe plan. Dat plan voorziet in vangstbeperking totdat het langetermijndoel van de maximum sustainable yield bereikt is. Die aanpak lijkt sterk op ons meerjarenplan voor schol en tong. Op een aantal punten komt het plan tegemoet aan de door Nederland gewenste vereenvoudiging, zoals het mandje zeedagen dat de lidstaten nationaal mogen verdelen. Dat geeft de lidstaten meer armslag.
Ik heb twee problemen met het plan. Het eerste is dat de vissers die minder kabeljauw vangen, evenveel in zeedagen worden gekort als de gerichte kabeljauwvissers. Dat is niet terecht. Die vissers die substantieel kabeljauw vangen moeten allemaal bijdragen, maar dan wel naar rato. Wij zoeken naar een oplossing die ook rekening houdt met de proportionaliteit. Tegelijkertijd mogen wij het doel niet uit het oog verliezen. Kabeljauw moet de gelegenheid krijgen om zich te herstellen.
Het tweede punt is dat het nieuwe plan goed uitvoerbaar moet zijn. Het systeem moet voldoende flexibel zijn om aansluiting te houden met de praktijk op zee. Ik zal de Commissie blijven wijzen op het belang daarvan. Ik heb al gereageerd op de opmerking van de heer Polderman over de discards en het bereiken van het gestelde doel. Het moge duidelijk zijn: het doel móét bereikt worden in het kader van een duurzame visserij en een duurzaam visbeheer.
Ik dank de leden dat zij het in principe eens zijn met de lijn om geen subsidie op brandstof te verstrekken. Die lijn trekken wij overigens op alle terreinen, omdat met het verlenen van subsidies de problemen niet opgelost worden. De problemen moeten worden opgelost door te investeren in innovatie en verduurzaming. Dat is onze absolute inzet bij het Europese visserijplan. Wij hebben daarvoor inmiddels toestemming gekregen. U weet dat wij daarvoor de komende jaren veel geld uittrekken. De discussie in Europa was gericht op de vraag of dit gelet op de huidige situatie voldoende is. Wat doen wij in de tussentijd? In die tussentijd is het heel moeilijk voor de vissers. Sommige vissers hebben een paar weken aan de kant gelegen omdat het duurder was om uit te varen dan thuis te blijven, omdat de opbrengsten niet konden opwegen tegen de kosten van het uitvaren. Inmiddels wordt wel weer voorzichtig gevaren. Wij moeten volop blijven inzetten op zuinige motoren, alternatieve vangstmethoden en kleine of alternatieve schepen.
Tijdens de Visserijraad van juli heeft de Commissie gezegd te zullen kijken naar een aanvullend pakket bovenop het huidige Europese visserijprogramma. Dat wordt een tijdelijk pakket. Nederland vindt dat een goed plan, maar die aanvullende voorstellen moeten het probleem oplossen en
niet alleen naar voren schuiven. Tijdelijke stillegregelingen zijn tijdelijke maatregelen die het probleem niet oplossen. Wij vinden dat alleen maatregelen genomen moeten worden die het probleem oplossen, niet alleen voor de korte maar ook voor de langere termijn. Het moeten structurele maatregelen zijn. Het gaat daarbij om innovatie, verduurzaming en sanering.
Van die sanering heeft Nederland al een hele ronde gehad. De Commissie is bezig met nieuwe inhoudelijke voorstellen. Daarvoor zou een bedrag van 600 mln. beschikbaar zijn. Dat bedrag is op dit moment niet beschikbaar. Het kabinet heeft afgesproken om eerst de voorstellen af te wachten en dan te bekijken of daarvoor extra geld nodig is en waar dat vandaan moet komen; dus eerst de inhoud en dan de financiering.
Mevrouw Ouwehand vroeg naar de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Zij vroeg of die niet naar voren gehaald dient te worden. De periodes zijn vastgesteld. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid bijvoorbeeld loopt tot 2013. Zo gaat dat ook met het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dat wil niet zeggen dat je tussentijds niets kunt doen als er een nieuw traject wordt uitgezet. In de vastgestelde periode moet voluit worden ingezet op zaken zoals verduurzaming, zorgvuldig visbeheer, herstelplannen enzovoort.
Maandag vindt een informele discussie plaats over de hervorming van het Europees visserijbeleid. Op dit moment is er veel kritiek en een deel daarvan is zeer terecht. De lidstaten willen daarin verandering brengen. De hervorming die in 2002 is doorgevoerd, heeft een aantal verbeteringen gebracht die wij willen voortzetten. Ik verwijs naar een meerjarig visstandbeheer, een betere controle en handhaving, grotere betrokkenheid en een structuurbeleid dat meer gericht is op duurzaamheid. Het is ook goed om verder te werken aan de regionale adviescommissies. In die commissies zijn de wetenschap, de vissers en de NGO’s vertegenwoordigd. Dat leidt vaak tot behoedzame en perspectiefbiedende adviezen. Wij zijn daarvan een groot voorstander.
Werken aan duurzaamheid vraagt een structuurbeleid dat innovatie faciliteert en het draagvlak bevordert. Het zal veel vragen van de visserij, want wij zijn er nog niet. Teneinde een duurzame visserijsector te behouden, moeten wij door dit proces heen. Ik ga geen mooie verhalen vertellen of zeggen dat het kan blijven zoals het nu is. Er is nog een moeilijke fase te overbruggen, maar het perspectief moet zijn dat ook in Nederland net als in de andere lidstaten een visserijsector bestaat die toekomstgericht en duurzaam is, innoveert en competitief kan zijn. Wij gaan die discussie aan. Er zijn belangrijke uitgangspunten. Nogmaals, het is een informele discussie. De inzet van de regionale adviescommissies en een innovatief structuurbeleid vormen de basis. Tegelijkertijd moet de handhaving een communautair karakter krijgen. Er moet een sociaaleconomisch perspectief zijn voor de visserijsector. Er moet sprake zijn van een duurzame exploitatie van het aquatische ecosysteem, een uniforme implementatie, gelijkwaardigheid van controle en handhaving in de Europese
Unie en eenvoudige controleerbare en uitvoerbare regels en indien mogelijk ook minder regels.
Wij willen een meer op het ecosysteem gericht beheer, meer gebruikmaken van economische instrumenten om de doelen te bereiken, meer regionale samenwerking, binnen een EU-kader meer bevoegdheden voor een lidstaat of groepen van lidstaten en zo kunnen wij nog een aantal zaken noemen. Ik verwacht dat een eerste gedachteontwikkeling plaatsvindt en dat er daarna officiële voorstellen komen van de Commissie.
Alle leden hebben gesproken over de acties van Greenpeace. Ik heb het stenen gooien door Greenpeace in het Sylt scherp afgekeurd, maar ik heb Greenpeace niet «crimineel» genoemd. Het ging om meer dan 300 basaltblokken van 2000 kilo à 3000 kilo per stuk. Dat is niet niks. Er was sprake
van een illegale actie in Duitse wateren. Ik heb contact gehad met mijn Duitse collega, staatssecretaris Lindemann. Duitsland heeft een aantal maatregelen genomen. Greenpeace heeft tot nu toe geen acties gevoerd in Nederlandse wateren. Ik heb goede hoop dat dit ook niet gebeurt.
Daarnaast heb ik Greenpeace steeds uitgenodigd om met ons om de tafel te gaan zitten. Dat doen wij ook met diverse andere organisaties zoals het Wereld Natuurfonds en de Stichting Noordzee. Ik ben ervan overtuigd dat alleen aan de overlegtafel duurzame resultaten en een win-winsituatie bereikt kunnen worden. Je kunt wel roepen dat je bezig bent met het beschermen van de vissen, met het bewijzen van een dienst aan de visserij, maar dat kan niet eenzijdig gebeuren. Natuurlijk kun je roepen dat Denemarken dit ook heeft gedaan, maar de Deense overheid heeft in goed overleg met alle betrokkenen kunstmatige riffen gecreëerd. Er was dus een draagvlak voor die maatregel. Ik ben ervan overtuigd dat er alleen een win-winsituatie ontstaat als goed overleg leidt tot duurzaam vissen, tot een goed beheer van het bestand en tot samenwerking waardoor vissers een inkomen blijven houden en het visbestand zich kan herstellen. Dan hebben wij allemaal een beetje gewonnen, want dan kunnen wij en de volgende generaties lekkere vis blijven eten. Als wij dat niet doen, is sprake van een verlies-verliessituatie. Hete koppen en een verzuurd maatschappelijk en sociaal klimaat, daarmee wint niemand iets, ook het visbestand niet.
Ik heb gisteren een brief aan de Kamer geschreven en aangegeven dat ik Greenpeace een- en andermaal telefonisch uitgenodigd heb om met mij aan tafel te gaan zitten. Greenpeace is op het departement geweest voor een goed en constructief gesprek en dat zetten wij voort.
Tweede termijn
[…]
Mevrouw Ouwehand (PvdA): Voorzitter. Als ik dit zo hoor, vraag ik mij ernstig af welke opvoeding de mensen hier genoten hebben. In dit land zijn bepaalde mensen aangewezen om knopen door te hakken, het algemeen belang te beschermen en beslissingen te nemen en niet in eerste instantie om iedereen tevreden te houden. Het belangrijkste is dat een effectief beleid wordt gevoerd. Dat kan ertoe leiden dat soms pijnlijke regelgeving moet worden ingevoerd. De opdracht is om gebieden te beschermen en niet om een situatie te krijgen waarmee wij uiteindelijk niets opschieten.
Ik vind de verontwaardiging uiterst selectief. Als één sector de regels overtreedt, is het de visserij. Ik heb hier niemand gehoord toen in Brussel auto’s in brand stonden en de Franse supermarkten door vissers werden leeggeroofd die op deze manier uiterst illegaal hun punt wilden maken.
Antwoord van de minister
Minister Verburg: Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Als Greenpeace niet met ons wil spreken, gaan wij gewoon door met de zaken waarvoor wij verantwoordelijk zijn. Ik ben ervoor verantwoordelijk om in het kader van Natura 2000 voor het eind van dit jaar die gebieden aan te wijzen. Ik doe dat, of Greenpeace nou wel of niet aan tafel komt. Ik zie echter betere resultaten als je wél met elkaar spreekt en met elkaar aan tafel gaat zitten. Die zie ik ook gebeuren in de regionale adviescommissies voor het beheer van de visstand op de zeeën. Als men elkaar vindt, ontstaat een betere samenwerking. Het Wereld Natuurfonds, de Stichting Noordzee en de visserijsector vragen zich ook af wat zij voor elkaar kunnen betekenen. Zij hebben immers een gezamenlijk doel. Daar gebeuren mooie dingen. Het Wereld Natuurfonds gaat bijdragen aan de vermarkting van duurzame producten. Dat zijn win-winsituaties. Als men echter de koppen tegen elkaar slaat en met de ruggen naar elkaar toe blijft staan, is sprake van koude harten, maatschappelijke verzuring et cetera. Ik ga zonder meer door met het nemen van mijn verantwoordelijkheid in dezen. Laat daarover geen misverstand bestaan.
[…]
Interessant voor jou
Bijdrage Ouwehand AO Landbouw- en Visserijraad
Lees verderBijdrage Partij voor de Dieren AO Landbouwraad
Lees verder