Bijdrage Partij voor de Dieren aan feite­lijke vragen­ronde Wets­voorstel Dieren


15 april 2008
Nr. Vraag
1 Kunt u aangeven waarom er niet is gekozen voor de zelfstandige dierenbeschermingswet die maatgevend is voor alle categorieën dieren, zoals dat in de meeste landen in de EU het geval is?

Kunt u aangeven of is overwogen om een meer algemeen juridisch kader op te stellen, met een basis in de Grondwet, waarin de algemene, principiële uitgangspunten voor de omgang met en het houden van dieren en de positie van het dier in de samenleving (en de wetgeving) worden opgenomen? Bent u bereid zich alsnog hiervoor in te spannen?

2 Kunt u aangeven waarom er voor is gekozen om een nieuw wetsvoorstel te ontwikkelen terwijl er nooit een evaluatie heeft plaatsgevonden van de GWWD? Is het niet voorbarig en op zijn minst een gemiste kans om een nieuwe wet te ontwikkelen zonder kennis over de effectiviteit van de bestaande wet?
3 Kunt u aangeven op welke wijze het te ontwikkelen ethisch afwegingskader (Kamerstukken II 2007/08, 28 286, nr. 117) zal worden verwerkt in dit wetsvoorstel?
4 In hoeverre zullen de volgende concrete actiepunten die in de Nota dierenwelzijn zijn benoemd, daadwerkelijk binnen de daar gestelde termijn in de Wet dieren worden ingevuld?
  • In 2009 AMvB voor melkvee
  • Per 1 juni 2008 vriesbranden bij koeien verboden
  • Per 2009: rubberen matten voor kalveren verplicht
  • 2009: verbod knippen hoektanden varkens, alleen vijlen toegestaan
  • 2011: aanpassing regels snavelkappen pluimvee
  • Onderzoek naar juiste elektrische parameters voor verdoven eenden, leghennen en vleeskuikens. Na onderzoek: opnemen in nationale regelgeving en inzet voor aanpassing in EU Richtlijn
  • Overheid stelt randvoorwaarden voor aquacultuur
  • 2011 verplichte I&R honden
  • Certificatieschema voor honden en katten
  • Evaluatie Dierentuinenbesluit: eind 2008
  • Onderzoek welzijn dieren in het circus: eind 2008
5 Aan welke AMvB’s gaat precies gewerkt worden en welke worden overgenomen vanuit de GWWD in de Wet dieren? Is er al een begin gemaakt met het opstellen van AMvB’s en zo ja, welke? In hoeverre zal de Kamer hierbij worden betrokken?
6 Deelt u de mening dat dieren die als gezelschapsdier worden gehouden geen volwaardige plek hebben in dit wetsvoorstel en dat hun wettelijke bescherming achteruit gaat ten opzichte van de GWWD? Zo neen, kunt u dit toelichten? Bent u bereid dit wetsvoorstel vanuit dit oogpunt aan te passen zodat de wet ook aan gezelschapsdieren meer te bieden heeft voor wat betreft dierenwelzijn en beschermingsniveau?
7 Wat gebeurt er met het Waak- en heemhondenbesluit?
8 Waarom gaat de varkensregeling niet over naar de Wet dieren?
9 Waarom in het wetsvoorstel geen aparte, duidelijke bepaling opgenomen op basis waarvan een verbod op circussen met wilde dieren kan worden gesteld?
10 Kunt u verduidelijken of de huidige Vrijstellingsregeling dierenwelzijn blijft voortbestaan?
11 Kunt u verduidelijken hoe de afstemming van nieuw te introduceren bestuursrechtelijke instrumenten er uit komt te zien? Worden er criteria/grenzen gesteld aan welke overtredingen en misdrijven strafrechtelijk vervolgd worden?
12 Kunt u uitleggen waarom er in de Wet dieren heeft geen begripsbepalingen opgenomen zijn voor wat er verstaan wordt onder dieren, vee, pluimvee, zieke dieren etc, terwijl dit wel het geval was in de GWWD?
13 Kunt u aangeven op welke wijze en in welke mate dieren er beter op worden na invoering van het wetsvoorstel dieren? Op welke punten gaan dieren er op vooruit in het kader van dierenwelzijn en op welke punten zullen zij er op achteruit gaan?
14

Wat gebeurt er met het Honden- en Kattenbesluit?

15

Wat gebeurt er met het Besluit scheiden van Dieren?

16 Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de planning voor de invulling van de AMvB’s waar in dit wetsvoorstel naar verwezen wordt? Kunt u aangeven of de intentie bestaat om deze invulling sneller te laten verlopen dan bij de GWWD het geval was?
17 In de MvT (p. 19) worden enkele verboden en maatregelen (verboden op dierenmishandeling, verwaarlozing en opzettelijke besmetting van dieren, voorts de toepassing van het nee, tenzij beginsel en de plicht van de overheid om regels op te stellen voor de huisvesting, het doden en het transport van dieren) genoemd die de minister als resultaat van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren beschouwt.

Bent u van mening dat de overheid, gelet op de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren als levende wezens met bewustzijn en gevoel, ook de plicht heeft om actief het gebruik van dieren te verminderen? Zo ja, op welke wijze komt dit tot uiting in uw beleid? Zo neen, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat de algemene zorgplicht niet alleen betrekking heeft op burgers, maar ook op rechtspersonen en overheden?

18 Kunt u aangeven waarom is gekozen voor deze formulering omtrent de erkenning van intrinsieke waarde van dieren? Bent u bereid een nadere invulling te geven aan dit begrip en hierbij expliciet te kijken naar de definitie gehanteerd in de Wet op de Dierproeven (WOD)?

Waarom worden dieren niet evenals in het Verdrag van Lissabon gekwalificeerd als levende wezens met bewustzijn en gevoel (sentient beings)? Vormt het feit dat dieren levende wezens met bewustzijn en gevoel zijn naar uw mening niet de belangrijkste basis voor de erkenning van hun intrinsieke waarde?

19 Waarom wordt het opnemen van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren in de wet slechts als een ‘signaal’ beschouwd en niet als de basis van een algemene inspanningsverplichting voor de overheid om het dierenwelzijn te bevorderen?

Uit de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier volgt vanzelfsprekend dat het ‘Nee, tenzij’-beginsel leidend is. Bij een aantal artikelen van de GWWD is echter in het wetsvoorstel het ‘Nee, tenzij’-beginsel omgezet in een ‘Ja, mits’-principe (bijvoorbeeld wedstrijden met dieren, toedienen van doping). Waarom is hier voor gekozen? Deelt u de mening dat het ‘nee, tenzij’-beginsel als uitwerking van de erkenning van de intrinsieke waarde logischerwijze consequent in de Wet dieren dient te worden toegepast?

20 Waarom hanteert u nog steeds de minimale, uit 1965 daterende ‘vijf vrijheden’ van Brambell in plaats van de door de Raad voor Dierenaangelegenheden in haar advies (aan de Tweede Kamer) over megastallen (Dierenwelzijn en diergezondheid op Megabedrijven in Nederland (2008)) gehanteerde ‘moderne en actuele definitie van dierenwelzijn zoals vastgesteld in het EU-Welfare Quality-project’ (Advies Dierenwelzijn en diergezondheid op Megabedrijven in Nederland, p. 5)?
21 3.2.1 Kunt u in aanvulling op de vermelde toegevoegde waarde van het grondgebonden veehouderijcomplex aangeven wat de jaarlijkse maatschappelijke kosten zijn voor de vervuiling van bodem, water en lucht door het grondgebonden veehouderijcomplex zoals ammoniakschade, uitspoeling van nitraat, fijnstofconcentraties, etc.? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen welke kosten de overheid jaarlijks spendeert om de schade aan bodem, lucht en water door de grondgebonden veehouderij te verminderen en in hoeverre en op welke wijze deze kosten worden verhaald op het grondgebonden veehouderijcomplex zelf? Kunt u ook ingaan op de overige maatschappelijke kosten en effecten die verbonden zijn aan het grondgebonden veehouderijcomplex zoals ontbossing van het tropisch regenwoud vanwege veevoerwinning, concurrentie tussen de verbouw van gewassen voor veevoer en voedsel, uitstoot van broeikasgassen, slavenarbeid op sojaplantages, etcetera?
22 Kunt u in aanvulling op de vermelde toegevoegde waarde van het intensieve veehouderijcomplex aangeven wat de jaarlijkse maatschappelijke kosten zijn voor de vervuiling van bodem, water en lucht door het intensieve veehouderijcomplex zoals ammoniakschade, uitspoeling van nitraat, fijnstofconcentraties, etc.? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen welke kosten de overheid jaarlijks spendeert om de schade aan bodem, lucht en water door de intensieve veehouderij te verminderen en in hoeverre en op welke wijze deze kosten worden verhaald op het intensieve veehouderijcomplex zelf? Kunt u ook ingaan op de overige maatschappelijke kosten en effecten die verbonden zijn aan het intensieve veehouderijcomplex zoals ontbossing van het tropisch regenwoud vanwege veevoerwinning, concurrentie tussen de verbouw van gewassen voor veevoer en voedsel, uitstoot van broeikasgassen, slavenarbeid op sojaplantages, etcetera? (3.2.1)
23 Kunt u aangeven waarom u een overzicht van de toegevoegde waarde van de veehouderij opneemt in de memorie van toelichting van een wet die gaat over het houden van dieren? Kunt u aangeven wat de relatie is tussen het wetsvoorstel en het overzicht van de toegevoegde waarde en op welke wijze de Kamer deze connectie dient op te vatten? (3.2.1)
24 Kunt u aangeven of uw overzicht van de toegevoegde waarde van de veehouderijsector betekent dat bij het ontwikkelen van wetten op het houden van dieren deze toegevoegde waarde impliciet, dan wel expliciet meegenomen dient te worden in de beoordeling en invulling van het samenhangend stelsel van regels die direct verband houden met het gehouden dier? (3.2.1)
25 Kunt u toelichten hoe u op grond van begrippen als ‘burgermansfatsoen’ kunt garanderen dat de belangen van dieren als zelfstandige factor worden meegewogen in de noodzakelijke afwegingen? Deelt u de mening dat het uitgangspunt ‘niet alles wat kan, hoeft’ in feite een omkering is van het ‘nee, tenzij-principe’ dat u nog steeds zegt te honoreren? Zo neen, kunt u dit toelichten?
26 Het nieuwe artikel 1.4 vertoont een opvallende gelijkenis met artikel 2 van de Flora- en faunawet. Welke gunstige ervaringen met artikel 2 Ffw hebben u doen besluiten, een dergelijk artikel in de Wet dieren op te nemen? Waarop is uw vertrouwen in het “burgermansfatsoen” gebaseerd, een vertrouwen dat kennelijk zo groot is dat niet behoeft te worden voorzien in een strafbaarstelling?
27 Kunt u voorbeelden geven van goede huisvesting van dieren het welzijn van dieren dient en tegelijkertijd de weerstand van dieren tegen ziektes vergroot en hun gezondheidsrisico’s verkleint? Kunt u daarbij aangeven of u doelt op huisvesting waarbij een vrije uitloop naar buiten mogelijk is voor dieren? Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze u het mogelijk acht dat huisvesting die de weerstand van dieren tegen ziektes vergroot en hun gezondheidsrisico’s verkleint nadelig kan uitpakken voor het welzijn van deze dieren? (3.2.1)
28 Kunt u aangeven in hoeverre de samenhang tussen het belang van diergezondheid en dierenwelzijn ten aanzien van landbouwhuisdieren in het bijzonder en het vooropstellen van de verplichting tot het verzorgen van dieren, zoals in dit wetsvoorstel tot uitdrukking komt, zich verhoudt tot de economische afwegingen die worden gemaakt om de toegevoegde waarde van de veehouderij verder te maximaliseren? Worden belangen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid en andere keuzes in het wetsvoorstel afgewogen tegen de financiële implicaties voor het veehouderijcomplex? Welke criteria worden tegen elkaar afgewogen als het gaat om de in het wetsvoorstel opgenomen voorstellen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid? (3.2.1)
29 Kunt u aangeven welke fricties optreden tussen de belangen van diergezondheid, dierenwelzijn en volksgezondheid en op welke wijze deze belangen tegen elkaar worden afgewogen? Welke rol spelen economische belangen daarin? (3.2.1)
30 Kunt u aangeven wat u bedoelt met een gezonde en eerlijke handel? Kunt u aangeven of daar ook de veevoervoorziening vanuit Latijns Amerika onder wordt verstaan en de omstandigheden waaronder het veevoer wordt geproduceerd? (3.2.1)
31 Kunt u aangeven of u onder verantwoord producerende, gezonde veehouderij ook verstaat dat geen grootschalige importen van veevoer uit andere landen meer plaatsvinden? (3.2.1)
32 Kunt u aangeven of naast gezonde en eerlijke handel, welke door u wordt gezien als een publiek belang, via een verantwoorde veehouderij ook andere publieke belangen gediend kunnen worden zoals schoon water, schone lucht, een schone bodem en een omgeving waarin dieren worden gehouden die vrij zijn van stress, pijn, honger en dorst en die hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Kunt u aangeven welke fricties u voorziet tussen bovenstaande publieke belangen en de uitwerking daarvan in de Wet Dieren? (3.2.1)
33 Kunt u aangeven of u met gelijke productievoorwaarden die concurrentie voorkomen bedoeld dat we in Nederland als het gaat om dierenwelzijn, diergezondheid en de regels die we stellen aan het houden van dieren niet verder dienen te gaan dan andere landen om economische gevolgen te voorkomen? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre u de waarden van de samenleving ten aanzien van dierenwelzijn gaat afwegen tegen het economisch gewin in relatie tot het houden van dieren? Kunt u aangeven welke prioriteit bij u voorop staat met deze wet: het houden van dieren onder de voor hen beste omstandigheden of het economisch versterken van de Nederlandse productie van dieren? Kunt u daarbij ook een toelichting hoe uw keuze voor de economie of voor de bescherming van het dier in de praktijk en in deze wet wordt uitwerkt? (3.2.1)
34 Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de overheid in het geval van de wet Dieren, een bondgenoot van de samenleving als geheel is en niet van de landbouwsector? Kunt u daarbij aangegeven in hoeverre en op welke specifieke en concrete terreinen u tegemoet bent gekomen aan de wens van de samenleving om het welzijn van productiedieren te verbeteren en te verankeren in de wet? Kunt u daarbij ook aangeven op welke wijze u zich dienstbaar heeft opgesteld naar de samenleving en in welke gevallen u zich meer dienstbaar heeft opgesteld naar de veehouderijsector als het gaat om regelgeving ten aanzien van dierenwelzijn? (3.3)
35 Kunt u aangeven of vereenvoudiging van de regelgeving, zoals u beoogt in deze nieuwe wet, ook zal leiden tot betere bescherming van het gehouden productiedier? Kunt u daarbij voorbeelden geven en toelichten voor welke dieren dat geldt en waaruit dat zal blijken? (3.3)
36 Kunt u ter illustratie van de vereenvoudiging van de nieuwe Wet dieren ten opzichte van de oude wetgeving rondom dierenwelzijn en diergezondheid aangeven welke veranderingen optreden ten aanzien van het beleid rondom lichamelijke ingrepen waaronder het onverdoofd castreren van biggen, het onverdoofd verwijderen van hoekstanden en staarten bij biggen en het onverdoofd snavelkappen van kippen? (3.3)
37

Kunt u toelichten hoe u tot de conclusie bent gekomen dat wanneer het gaat om deelnemen van dieren aan wedstrijden in de praktijk een goed werkend systeem van zelfregulering is gebleken? Uit welke onderzoeken is dit gebleken en kunt u de Kamer deze onderzoeken doen toekomen? Hoe verklaart u in dit licht de toenemende geruchten over dopinggebruik in de paardensport?

Hangt het vervallen van artikel 64 Gwwd, dat doelmatige handhaving op dit gebied beoogde, samen met deze overtuiging? Kunt u dit nader toelichten?

38 In de Memorie van Toelichting staat onder 4.2.3.3.2 dat het in het voornemen ligt om de AMvB met de zogenaamde positieflijst binnen afzienbare termijn vast te stellen. Kunt u nader uiteenzetten wat wordt bedoeld met “binnen afzienbare termijn”? Zal deze AMvB aan de Kamer worden voorgelegd alvorens deze in werking treedt?

Kunt u aangeven welke criteria zullen worden gehanteerd bij de toekomstige beoordeling of dieren al dan niet op deze positieflijst geplaatst kunnen worden of uit de lijst verwijderd zullen worden? Hoe zal dit proces verlopen: welke partijen kunnen een nieuwe beoordeling aanvragen, wie maakt deze beoordeling en in hoeverre wordt de Kamer hierin betrokken?

Kunt u aangeven in hoeverre de volgende criteria zullen worden meegenomen in deze beoordeling:

  • afweging belang van doel waarvoor dieren gehouden worden
  • alternatieven voor het houden van die dieren
  • kennis over de biologie (natuurlijke levenswijze en gedrag) van die dieren
  • kennis over het houden van die dieren beschikbaar: huisvesting, voeding, verzorging en ziekten (veterinaire kennis)
  • kennis over parameters ter beoordeling van het welzijn van de gehouden dieren
  • kunnen de dieren gehouden worden zonder onaanvaardbare welzijnsproblemen
  • kunnen de dieren gehouden worden zonder dat er lichamelijke ingrepen bij ze worden gedaan
  • kunnen de dieren zich in gevangenschap in principe op een normale manier voortplanten en hoeven er niet af en toe of continu dieren uit het wild te worden gevangen ter verversing van het bloed, of om te worden vetgemest
  • kunnen de dieren zich in principe zelfstandig handhaven (m.a.w. zijn de dieren niet erg kwetsbaar en afhankelijk van zeer gespecialiseerde zorg van de houder)
  • aanvaardbare methoden beschikbaar voor bedwelmen van de dieren
  • risico op ongewenste faunavervalsing wanneer de diersoort zich in de natuur kan handhaven
39 Kunt u aangeven in hoeverre er een handelsverbod komt voor dieren die niet in op de positieflijst zijn opgenomen en op welke wijze dit zal worden vormgegeven?
40 Op welke wijze zullen de resultaten van de evaluatie van de Regeling Agressieve Dieren worden verwerkt in artikel 2.2? Acht u de formulering van dit artikel voldoende flexibel om ruimte te bieden aan een mogelijke nieuwe regeling die zal voortkomen uit deze evaluatie?
41 Op welke wijze en op welke termijn zal de ministeriele regeling tot stand komen waarin een verbod op het houden van bepaalde dieren wordt opgenomen? Kunt u aangeven om welke dieren het hier zal gaan en waarom is gekozen voor instelling van dit derde lid van artikel 2.2 naast het eerste lid van ditzelfde artikel? In hoeverre zal de Kamer betrokken worden bij de totstandkoming van deze lijst?
42 De toelichting bij artikel 2.23 suggereert dat de huidige procedure, waarbij ook derden zienswijzen naar voren kunnen brengen en beroep kunnen instellen tegen voorgenomen vergunningverlening voor biotechnologische handelingen bij dieren, niet wordt gecontinueerd. Is dit vermoeden juist en zo ja, wat zijn daarbij uw overwegingen? Zo nee, hoe wordt dit in de toekomst geregeld?

Kunt u aangeven welke regels er zullen gelden voor handelingen bij ongewervelde dieren?

Kunt u aangegeven op welke wijze de voorgestelde wijzigingen passen in de

evaluaties die zowel op nationaal (WOD) als Europees (Richtlijn 86/609) niveau plaatsvinden?

43 Kunt u aangeven waarom voor u het opheffen van de rem op innovatie in geval van de ontwikkeling van huisvestingssystemen een belangrijker criterium is dan voorafgaande toetsing van deze systemen op dierenwelzijnsaspecten? Kunt u aangeven op welke wijze u voorkomt dat na de door u voorgestelde afschaffing van het systeem van preventieve toetsing van huisvestingssystemen, de toetsing achteraf van huisvestingssystemen zulke bezwaren opleveren ten aanzien van dierenwelzijn, dat deze systemen afgeschaft dienen te worden? Kunt u daarbij aangeven hoe u voorkomt dat hier dure uitkoopregelingen voor opgetuigd moeten worden? (4.2.3.3)
44 Kunt u aangeven of het dierenwelzijn na invoering van de Wet Dieren beter geregeld zal zijn en zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u daarbij aangeven op welke punten het welzijn beter geregeld is dan de andere Europese landen en op welke punten Nederland het minder goed doet? Kunt u daarbij aangeven welke van de gehouden landbouwhuisdieren onder betere welzijnsomstandigheden zullen worden gehouden in vergelijking met andere Europese Unie landen en welke dieren slechter af zijn in vergelijking met hun soortgenoten in andere Europese Unie landen? (4.2.3.3.3)
45 Kunt u aangeven waarin bedrijfsmatig gehouden dieren verschillen van hun hobbymatig gehouden soortgenoten wat betreft de eisen die gesteld worden aan dierenwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid en welke zijn opgenomen in dit wetsvoorstel? Kunt u daarbij aangeven waarom deze eisen verschillen ten opzichte van elkaar en in welke mate economische belangen ene rol spelen bij het vaststellen van een bepaald minimumniveau van dierenwelzijn? (4.2.3.3.3)
46 Dit artikel stelt dat “onnodig” leed mag niet worden veroorzaakt met andere dan natuurlijk voortplantingstechnieken. Kunt u aangeven welke criteria bepalen wat onnodig is? (4.2.3.3.5)
47 Kunt u aangeven waarom strengere aanvullende regels op het gebied van het transport van dieren niet aan de orde zullen zijn? Kunt u daarbij ook ingaand op de regels die gelden voor transporten tot 60 kilometer en welke regelgeving daarvoor geldt? (4.2.3.5)
48 Kunt u aangeven of de toegestane ingrepen zullen worden verminderd als gevolg van dit Wetsvoorstel Dieren, gelijk zullen blijven of zullen toenemen als gevolg van vereenvoudiging en afstemming van de regelgeving? (4.2.3.6)
49 Kunt u aangeven of als gevolg van het wetsvoorstel de bevoegdheden van degenen die ingrepen mogen verrichten zal veranderen en of bevoegdheden van degenen die nu nog geen ingrepen of lichamelijk handelingen mogen verrichten zullen worden verruimd? (4.2.3.6)
50 Bent u voornemens om, in aanvulling op de Nota Dierenwelzijn, strengere nationale regels te stellen aan de ingrepen bij dieren zoals ook mogelijk is vanuit de Eu richtlijn 99/74/EG? (4.2.3.6.2)
51 Kunt u aangeven of vanuit het wetsvoorstel Dieren veehouders meer in staat wordt gesteld om zelf ingrepen en diergeneeskundige handelingen te verrichten dan onder de huidige wetgeving? Kunt u daarbij aangeven wat er zal veranderen met het wetsvoorstel als het gaat om het verrichten van bepaalde lichamelijke handelingen door veehouders welke in het voorliggende wetsvoorstel worden toegestaan, terwijl deze nu nog niet mogen? (4.2.3.6.2)
52 U somt een groot aantal regels op die in aanmerking komen voor handhaving door middel van een bestuurlijke boete, waaronder die over het bedrijfsmatig huisvesten en verzorgen van dieren en de regels met betrekking tot de inrichting van slachthuizen. Vervolgens geeft u als argument: “Deze regels zijn in belangrijke mate technisch van aard, en overtreding ervan leidt niet zonder meer tot inbreuken op in de maatschappij levende fundamentele waarden (criterium b), of tot individuele schade of letsel bij mens of dier (criterium c). Kunt u dit zowel ten aanzien van criterium b als ten aanzien van criterium c nader toelichten?
53 Wat zijn uw overwegingen om de vier genoemde gedragingen die in ieder geval verboden zijn ongewijzigd over te nemen uit de GWWD? Bent u bereid om deze vier voorbeelden uit te breiden met gedragingen die naar algemene maatstaven onwenselijk zijn, zoals bijvoorbeeld seksuele handelingen tussen mens en dier, het schoppen of slaan van een dier en het ophitsen of beangstigen van een dier, bijvoorbeeld door geluid, licht, fysieke prikkelingen, elektrische schokken? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
54 Kunt u aangeven op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven aan lid 3 van artikel 2.1? In hoeverre zal de Kamer hierbij betrokken worden?
55 Kunt u aangeven op welke wijze en op welke termijn invulling zal worden gegeven aan lid 4 van artikel 2.1? Door wie en op welke wijze zal getoetst worden of voorwerpen pijn of letsel bij dieren veroorzaken of de gezondheid of het welzijn van dieren benadelen? In welk stadium van de ontwikkeling van nieuwe trainingsmiddelen, accessoires of andere voorwerpen voor dieren zal deze beoordeling plaatsvinden?
56 Deelt u de mening dat voor effectieve wetgeving rondom dierenmishandeling een gedegen evaluatie over de (toepassing en formulering van de) huidige bepalingen rondom dierenmishandeling nodig is, waarbij moet duidelijk zijn waaraan het tot op heden heeft geschort bij de handhaving en vervolging bij de huidige artikelen 36 en 37 van de GWWD? Kunt u aangeven in hoeverre een dergelijke evaluatie heeft plaatsgevonden? Bent u bereid hier alsnog onderzoek naar in te stellen?
57 In de considerans is sprake van de wenselijkheid, regels te stellen ter bescherming van het milieu “in relatie tot het gebruik van diervoeders en het toepassen van diergeneesmiddelen”. In artikel 2.2 [Houden van dieren], lid 7 onder a, 3°, wordt behalve naar diervoeders en diergeneesmiddelen ook verwezen naar ‘andere substanties of materialen’. Betekent deze toevoeging dat er een impliciet verband wordt gelegd tussen de bescherming van het milieu en het verschijnsel intensieve veehouderij op zich? Zo ja, waarom is dit verband niet meer expliciet aan de orde gesteld? Zo neen, waarom wordt deze vorm van integratie niet nagestreefd?
58 Kunt u aangeven of u voornemens bent om voor alle diersoorten die voorkomen op de positieflijst regelgeving te ontwikkelen ten aanzien van het houden van deze dieren, waaronder bijvoorbeeld voorwaarden voor de huisvesting en het creëren van mogelijkheden om het natuurlijk gedrag te vertonen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze en door wie wordt vastgesteld voor welke diersoorten regelgeving benodigd is? In hoeverre worden reeds bekende welzijnsproblemen bij diersoorten die op dit moment worden gehouden in Nederland hier in meegenomen?
59 Waarop wordt gedoeld met de term ‘africhten’ in artikel 2.2 [Houden van dieren], lid 7 onder d?
60

Kunt u aangeven of er voor iedere diersoort die gehouden mag worden met het oog op de productie van producten afkomstig van die dieren, regels worden gesteld omtrent de doeleinden of activiteiten? (2.3)

61 Aan de hand van welke criteria zal worden besloten welke diersoorten wel of niet geschikt zijn voor het houden met het oog op de productie van producten afkomstig van die dieren?
62

Bent u bereid op grond van dit artikel in ieder geval het houden van nertsen voor bontproductie en het houden van konijnen voor vleesproductie te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

63 Aan welke dieren, diersoorten of diercategorieën denkt u bij artikel 2.6 [Fokken van dieren], lid 2 onder a, 3°? Op welke wijze en op welke termijn zal deze algemene maatregel van bestuur tot stand komen?
64

Bent u voornemens voor alle diersoorten regels te stellen omtrent het fokken van en het voor de fok gebruiken van dieren, dus ook voor gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

65 Bent u voornemens voor alle diersoorten regels te stellen omtrent de handel, het verkopen en verhuren van deze dieren, dus ook voor gezelschapsdieren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid op grond van artikel 2.7 een verbod in te stellen op de verhuur van dieren die niet op de positieflijst voorkomen? Zo neen, waarom niet?
66 Kunt u aangeven waarom het woord ‘slachten’ uit de titel van artikel 2.10 is verdwenen?
67 Bent u van plan om op korte termijn bij of krachtens algemene maatregel van bestuur invulling te geven aan artikel 2.10, lid 1, nu artikel 43 Gwwd? Waarom ontbreekt een verwijzing naar artikel 2.10, eerste lid, in artikel 10.10 [Voorhangprocedure]?
68 Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om artikel 2.10, lid 5 te wijzigen in “Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van dieren nadere regels gesteld over het doden volgens de israëlitische of de islamitische ritus? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
69

Welke criteria zullen worden gehanteerd bij het beoordelen of iemand een dier opzettelijk in een zodanige toestand brengt dat deze ziek worden of kunnen worden besmet met een dierziekte of een zoonose? Betekent dit dat een dierenspeciaalzaak die reptielen of papegaaien verkoopt op grond van dit artikel strafbaar is, gezien de onderzoeken die bekend zijn naar de verhoogde kans op aanwezigheid van ziekten bij deze diersoorten? Betekent dit dat er op basis van dit artikel grenzen worden gesteld aan de omvang van de intensieve veehouderij, gezien de grote kans op uitbraak en verspreiding van dierziekten?

70

In artikel 2.15 [Wedstrijden met dieren], lid 3, is “worden regels gesteld” vervangen door de niet dwingende formulering “kunnen regels worden gesteld”. Welke overwegingen liggen aan deze verandering ten grondslag? Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens hier invulling aan te geven en deze regels daadwerkelijk op te stellen?

71 Wat betekent artikel 2.15 voor de sluiproute die nu bestaat voor paardeneigenaren die hun paard in Frankrijk laten couperen en in Nederland deelnemen aan wedstrijden? Bent u bereid deze gang van zaken alsnog daadwerkelijk aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

108- Bent u bereid artikel 2.16 aan te grijpen om een verbod in te stellen op het gebruik van wilde dieren in circussen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

72

Bent u bereid middels artikel 2.16 grenzen te stellen het vertonen van dieren in media, kunst- en amusementsuitingen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

73 Wat houdt artikel 3.5 [Kadavers gezelschapsdieren], lid 4, precies in?
74

Wat betekent artikel 3.6 voor het werk van dierenambulances?

75 Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het uitgangspunt dat een vergunning, erkenning, toestemming, toelating of registratie in principe voor onbepaalde tijd geldig is (artikel 7.4, [Tijdsduur])?
76 Kunt u aangeven in hoeverre artikel 7.7 [Adviescommissies], lid 3, ruimte laat voor klokkenluiders?
77

In hoeverre zal de Kamer worden betrokken bij de opzet van de evaluatie van de Wet Dieren?