Inbreng Schriftelijk Overleg Dierhouderij
1) Visie en ambitie van dit kabinet
Dit Schriftelijk Overleg ‘Dierhouderij’ is aangevraagd door de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ter voorbereiding op het Algemeen Overleg over de talloze brieven en rapporten die voor dit overleg zijn geagendeerd. We hechten eraan, ook in de richting van de staatssecretaris en zijn ambtenaren, te benadrukken dat er wat ons betreft een onverantwoord groot aantal dossiers is geagendeerd. Eerder geplande, separate overleggen over Dierenopvang, Paarden en Dierenwelzijn zijn op voorstel van andere fracties samengevoegd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hadden liever meer tijd uitgetrokken voor de behandeling van deze onderwerpen.
De agenda omvat verschillende rapporten die tijdens de vorige kabinetsperiode zijn verschenen en brieven die door de voorganger van deze staatssecretaris, voormalig minister Verburg, zijn ondertekend. In sommige van die brieven, zoals de reactie op het rapport “Agenda voor het dierbeleid” van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), staat geen inhoudelijke reactie, omdat de toenmalige, demissionaire minister de beleidsinzet wilde overlaten aan een nieuw kabinet.
De eerste vraag aan de staatssecretaris is dan ook: wat is zijn visie op de bescherming van het welzijn van dieren? Welke ambities wil hij formuleren voor de komende kabinetsperiode? Op welke termijn en op welke wijze wil hij deze ambities realiseren? Kortom: waar mag de Kamer deze staatssecretaris straks op afrekenen?
We moeten bekennen dat het ons wel wat teleurstelde dat de staatssecretaris een dergelijke visie nog niet heeft gepresenteerd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hopen dat zij dit niet op hoeven te vatten als een slecht teken? Om ons gerust te stellen zou het mooi zijn als de staatssecretaris kan toezeggen dat hij een veel grotere ambitie ten aanzien van de verbetering van het dierenwelzijn aan de dag wil leggen dan het vorige kabinet. Graag een instemmende reactie!
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dit overleg als een uitgelezen kans voor de staatssecretaris om zijn visie op dierenwelzijn uiteen te zetten. Dat scheelt weer een aparte kabinetsbrief, waarvan de minister-president immers heeft aangekondigd dat de bewindspersonen van zijn kabinet er niet zoveel zullen gaan versturen.
Wij willen van de staatssecretaris graag weten wat zijn plannen zijn met de in 2007 gepresenteerde Nota Dierenwelzijn. Neemt hij deze Nota als uitgangspunt voor zijn beleid? De Partij voor de Dieren pleit in dat geval voor Groot Onderhoud: er zullen stevigere ambities moeten worden geformuleerd, en duidelijk zal moeten worden hoe het kabinet de doelstellingen wil bereiken. Vage taal zal plaats moeten maken voor helder gedefinieerde beleidskeuzes, met concrete en afrekenbare doelstellingen. We hebben de staatssecretaris bij zijn aantreden horen zeggen dat hij er in de richting van boeren vooral voor wil zorgen dat ze weten wat ze aan de overheid hebben. Geldt dat dan ook voor dierenbeschermers?
Verantwoord Houden: wie is verantwoordelijk voor het welzijn en de gezondheid van gehouden dieren in Nederland (advies Raad van Dierenaangelegenheden)
Ook de RDA adviseert aan de minister te zorgen voor een duidelijkere omschrijving en invulling van de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het houden van dieren. De minister had om dit advies gevraagd, maar heeft een reactie overgelaten aan het nieuwe kabinet. Wat vindt de staatssecretaris van het advies?
De RDA stelt dat de dierhouder de eerstverantwoordelijke is voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren. Dit lijkt aan te sluiten bij de visie van de staatssecretaris, die we eerder dergelijke dingen hebben horen zeggen. De RDA stelt vervolgens dat de dierhouder aanspreekbaar moet zijn op de wijze waarop hij zijn dier houdt. Vindt de staatssecretaris dat ook? Vraag is wel hoe de houder van een dier ter verantwoording kan worden geroepen over de manier waarop hij ermee omgaat. De overheid dient daartoe in elk geval voldoende zicht op de dieren te hebben, zegt de RDA. Dat lijkt de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren inderdaad het minimale waar de overheid voor kan (en moet) zorgen. Onderschrijft de staatssecretaris de noodzaak om voldoende zicht te hebben op de dieren die in ons land gehouden? Zo nee, hoe wil hij er dan voor zorgen dat de verantwoordelijkheid die hij bij de dierhouder zelf legt meer voorstelt dan een holle frase die misschien wel redelijk klinkt, maar op geen enkele manier afdwingbaar is?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat het rapport een heel aantal zinnige analyses en aanbevelingen bevat, die het vigerende dierenwelzijnsbeleid aanzienlijk kunnen verbeteren. Minister Verburg schreef in haar Nota Dierenwelzijn: “Het is een gegeven dat de mens dieren houdt en deze in de loop der tijd heeft gedomesticeerd.” De RDA tekent daarbij aan dat het recht om dieren te houden niet onvoorwaardelijk en ongelimiteerd is. Dat moet de staatssecretaris onderstrepen wat ons betreft. Verder willen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren graag de toezegging dat de aanbeveling om duidelijke regels te stellen voor het ontnemen van het recht op het houden van dieren wordt overgenomen. Wie zijn dieren mishandelt of verwaarloost mag een tijdje geen dieren meer houden; zo simpel moet het zijn. Bij herhaling moet zo’n houdverbod permanent kunnen worden opgelegd, vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Effectief en doeltreffend. Gaat de staatssecretaris daarmee aan de slag?
Ten aanzien van het tot nu gevoerde beleid (Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid) merkt de Raad voor Dierenaangelegenheden op dat de doelen en de termijnen die de overheid voor ogen heeft beter moeten worden uitgewerkt. Dat geldt ook voor de afspraken met private partijen: wat zijn de consequenties als zij die niet of onvoldoende nakomen? We citeren: “Om dit te kunnen realiseren dient de overheid een overall visie te ontwikkelen. Het volstaat bijvoorbeeld niet dat de overheid als doelstelling heeft om ‘over 15 jaar een integraal duurzame veehouderij te hebben’. Zo’n ruime formulering is te weinig richtinggevend en creëert de kans dat kleine verbeteringen al goed genoeg worden gevonden”. Een staatssecretaris die houdt van duidelijkheid kan natuurlijk niet anders dan het hiermee eens zijn. Graag een bevestiging.
De eerstverantwoordelijkheid voor het welzijn en de gezondheid van een dier mag dan bij zijn houder liggen, de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van leven van gehouden dieren ligt bij de overheid, zegt de RDA. We citeren: “De positie van het dier is een ‘kwetsbare waarde’ in de maatschappij, vergelijkbaar met –maar niet gelijk aan- volksgezondheid en het milieu.” De Raad adviseert de overheid dan ook om haar bijzondere zorg voor dieren expliciet vast te leggen, bijvoorbeeld in de Grondwet, zoals dat ook rond andere kwetsbare waarden (milieu, volksgezondheid) is gedaan. De Raad beveelt verder aan duidelijke streefniveaus voor dierenwelzijn op te stellen en actueel te houden en minimumnormen van voldoende hoog niveau vast te stellen voor alle diersoorten. Die minimumnormen moeten worden vastgelegd in wet- en regelgeving. Neemt de staatssecretaris deze en andere aanbevelingen uit het rapport over? Graag een gedegen en beargumenteerde reactie.
Zienswijze RDA “Agenda voor het Dierbeleid, Morele vraagstukken en speerpunten”
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hechten veel waarde aan de zienswijze “Agenda voor het Dierbeleid; Morele vraagstukken en speerpunten voor het dierbeleid in Nederland” van de RDA. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat de staatssecretaris zijn visie en ambitie voor dierenwelzijn langs de lijnen van dit rapport moet formuleren. We stellen daartoe een aantal vragen over de conclusies en aanbevelingen van deze zienswijze.
De RDA constateert dat er een toenemende tweedeling in de maatschappij is opgetreden, waarbij enerzijds het houden van productiedieren die in de loop van de tijd meer en meer verzakelijkt is, en anderzijds het houden van gezelschapsdieren die steeds vaker worden vermenselijkt. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herkennen het beeld dat de RDA hier schetst en maken zich zorgen over beide ontwikkelingen. In de veehouderij, waar de industrialisering en schaalvergroting onverminderd doorgaat, zijn dieren steeds verder gereduceerd tot productie-eenheden, machinale leveranciers van melk, vlees en eieren. Bij het houden van gezelschapsdieren is het toenemende accessoire-gehalte reden tot zorgen, omdat daarmee steeds minder oog lijkt te zijn voor de natuurlijke behoeften van het dier. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren gaan ervan uit dat ook de staatssecretaris de signalering van de RDA onderkent. Onderschrijft de staatssecretaris de constatering dat beide door de RDA beschreven opvattingen geen recht doen aan het individuele dier?
De RDA concludeert dat het overheidsbeleid op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid consistenter en transparanter kan en moet. De RDA is van mening dat de overwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid en de regelgeving op dit gebied transparant moeten worden gemaakt. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn het daarmee eens, de staatssecretaris ook?
De aanbeveling van de RDA uit voorgaande conclusie luidt dat de overheid een Afwegingsmodel voor Dierbeleid zou moeten hanteren, waarmee de belangenafweging tussen volksgezondheid, dierenwelzijn, milieu en economie die ten grondslag ligt aan het beleid en de regelgeving op dit gebied transparant worden gemaakt. Bij een beleidsafweging, zoals de minimale oppervlakte-eis voor vleesvarkens, zal de overheid dan expliciet moeten maken hoe het belang van het dier afgewogen wordt tegen het bedrijfseconomische belang. Is de staatssecretaris bereid deze aanbeveling op te volgen?
De RDA concludeert dat het feit dat mensen dieren houden tegenwoordig niet meer voor iedereen vanzelfsprekend is. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren voegen daaraan toe: gelukkig niet! Het enkele feit dat dieren al eeuwenlang gehouden worden voor hun vlees, melk, eieren, vacht, arbeid en gezelschap betekent natuurlijk niet dat dat automatisch gerechtvaardigd zou zijn. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Ook de RDA constateert dat het historische verloop niet (langer) een voor iedereen toereikende onderbouwing blijkt te zijn voor het houden van dieren. Het recht om dieren te houden is niet onvoorwaardelijk. Kan de staatssecretaris zich daarbij aansluiten?
De fractie van de Partij voor de Dieren omarmt de aanbeveling dat een heroverweging plaats dient te vinden van de principiële rechtvaardiging van het houden van dieren. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?
De RDA concludeert dat de gebruikscontext (het doel waarvoor dieren worden gehouden) van groot belang is voor de opvattingen die mensen hebben over de positie van het dier en de mens-dierrelatie. De RDA spreekt over de overwegingen die hebben geleid tot het wel of niet goedkeuren van het houden van dieren voor alle diverse doeleinden en stelt dat die moeten worden geactualiseerd aan de hand van het Afwegingsmodel voor Dierbeleid.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren merken allereerst op dat veel beslissingen om dieren te houden voor een bepaald doel helemaal niet tot stand zijn gekomen na een weging van het belang van het doel ten opzichte van het schaden van de belangen van het dier. Die weging heeft in de meeste gevallen namelijk helemaal niet plaatsgevonden. Hoe heeft het anders kunnen gebeuren dat dieren die aantoonbaar ernstig te lijden hebben van een leven in gevangenschap (zoals nertsen, konijnen in de vleesindustrie, herten, waterbuffels, struisvogels en allerlei wilde exotische dieren in Nederlandse huiskamers en tuinen) gewoon gehouden worden in ons land? Graag uitleg! Op de waterbuffel-, herten- en struisvogelhouderij komen we later separaat terug bij behandeling van het rapport “Waterbuffel-, herten- en struisvogelhouderij in Nederland; quickscan om risico’s op ongerief in te schatten”.
We wijzen de staatssecretaris er met nadruk op dat met de Gezondheids- en welzijnswet al jarenlang een “nee, tenzij-beleid” had moeten gelden in Nederland: dieren worden niet gehouden, tenzij daar een zorgvuldige afweging aan ten grondslag heeft gelegen waarbij de belangen van het dier nadrukkelijk zijn afgewogen tegen het doel dat met het houden van die dieren is gediend. Het opkomen van de konijnenvleesindustrie is een goed voorbeeld van een situatie die op basis van het “nee, tenzij-principe” nooit had mogen ontstaan: de belangen van deze dieren worden dusdanig geschaad (ernstige welzijnsproblemen) dat het doel dat met het houden van konijnen wordt gediend (economisch belang, geld verdienen) niet kan worden gerechtvaardigd.
Dit gezegd hebbende, vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren de aanbeveling van de RDA om het houden van dieren te heroverwegen aan de hand van het Afwegingsmodel voor Dierbeleid een heel zinnige. Immers, hiermee wordt de (morele) afweging van het houden van dieren voor alle gebruiksdoelen expliciet gemaakt. De RDA doet de suggestie om dit uit te werken tot een “Positief- en Negatieflijst Doelstellingen Diergebruik”. Onderschrijft de staatssecretaris deze aanbeveling? Meer principieel: vindt de staatssecretaris het van belang dat er vragen worden gesteld over de (morele) rechtvaardiging om dieren te houden? Ziet hij een deugdelijke en overtuigende morele onderbouwing als voorwaarde voor het houden van bepaalde dieren voor een bepaald doel? Zo nee, hoe ziet hij de rechtvaardiging van het houden van dieren dan precies?
De RDA is van mening dat er naast de RDA-zienswijze Verantwoord houden (gepubliceerd maart 2010) ook een dergelijke zienswijze ten aanzien van niet- en semi-gehouden dieren moet komen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
De RDA concludeert dat de kennis van burgers in Nederland ten aanzien van dierhouderij en dierenwelzijn vergroot moet worden, zodat morele opvattingen vooral gebaseerd worden op relevante en juiste informatie. De fractie van de Partij voor de Dieren heeft bij herhaling gesteld dat er veel schort aan de voorlichting over de herkomst van dierlijke producten en het leven dat dieren lijden in de verschillende vormen van dierhouderij. Veel van de dagelijkse misstanden in de vee-industrie, zoals de electrocutie bij de slacht van kippen, het afknippen van staarten en tanden bij varkens in de vleesindustrie, het levend versnipperen van eendagshaantjes in de eierindustrie en het weghalen van pasgeboren kalveren bij hun moeder in de zuivelindustrie, zijn niet bekend bij de burgers van Nederland. De overheid laat dat het liefste zo, is onze stellige indruk. We horen graag van de staatssecretaris of we ons daarin vergissen? Hoe gaat de staatssecretaris om met de conclusie dat burgers meer relevante en juiste informatie over de vee-industrie moeten krijgen? Volgt de staatssecretaris de aanbeveling dat deze kennis onderdeel moet worden van het onderwijs?
De RDA adviseert de regering om in de huidige kabinetsperiode de volgende actuele diervraagstukken te agenderen, en deze te bespreken aan de hand van de fundamentele morele vragen uit de RDA-zienswijze - te weten: mogen we dieren houden, voor welke doeleinden, en op welke wijze -: ‘dierlijke productie in Nederland’, ‘de rol van de overheid bij marktwerking en dierenwelzijn’, ‘schaalgrootte in de dierhouderij’, ‘lange-afstandstransporten van levende dieren’, ‘het doden van dieren’, ‘het fokken van dieren met schadelijke raskenmerken’ en ‘het welzijn van niet- en semi-gebonden dieren in natuurgebieden’. De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zijn het van harte eens met dit advies. De debatten over deze vraagstukken hebben tot nu toe een eenzijdig accent op economische belangen, waarin fundamentele morele vragen niet aan de orde komen. We zien de staatssecretaris graag in actie komen naar aanleiding van deze aanbeveling.
2) Gezelschapsdieren
Nederland telt zo’n 28 miljoen dieren die als ‘gezelschapsdier’ worden gehouden: katten, honden, cavia’s en konijnen, maar ook kerkuilen, kangoeroes en krokodillen. De huidige wettelijke en beleidsmatige mogelijkheden om al deze dieren te beschermen tegen (structurele) aantasting van hun welzijn door de manier waarop ze worden gefokt, verhandeld, gehouden en verzorgd zijn bijzonder mager. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen al geruime tijd op de noodzaak van deugdelijk, landelijk beleid voor de bescherming van gezelschapsdieren.
Behalve enkele gegevens over het aantal honden en katten dat in Nederlandse huishoudens gehouden wordt, een registratie van het aantal beroepsmatige honden- en kattenfokkers en cijfers uit de asielen die gelieerd zijn aan de Dierenbescherming, heeft de landelijke overheid nauwelijks zicht op de fok van en handel in gezelschapsdieren, het welzijn van de dieren en de aantallen dieren die jaarlijks worden afgestaan of gedumpt.
Onvoorstelbaar en onverantwoord, vinden de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren. Levende wezens die pijn en stress kunnen ervaren, verdienen bescherming tegen aantasting van hun welzijn als gevolg van menselijk handelen. Aan die zorgplicht, vastgelegd in de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren, is door de overheid nauwelijks gevolg gegeven. De commerciële gezelschapsdierensector kan zich tot op de dag van vandaag vrij ontwikkelen, zonder noemenswaardige wettelijke kaders voor en overheidstoezicht op het welzijn van de dieren.
Terwijl de overheid de blik afwendt, zijn er al jaren duidelijke signalen dat het welzijn van gezelschapsdieren op grote schaal wordt aangetast. De malafide fok van honden, katten, knaagdieren en andere dieren, de handel in uitheemse en beschermde diersoorten, het houden van dieren die naar hun aard niet geschikt zijn voor een leven in een Nederlandse tuin of huiskamer, de erfelijke afwijkingen in de rasdierfokkerij en het grote aantal dieren dat jaarlijks in asielen en particuliere opvangcentra belandt, schetsen een beeld van een sector waar het belang van het dier lang niet altijd voorop staat – om het voorzichtig uit te drukken. De goede bedoelingen van de meeste huisdiereigenaren ten spijt: veel te veel gezelschapsdieren hebben te lijden onder commerciële belangen, impulsaankopen, gebrekkige huisvesting en gebrekkige verzorging.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat onacceptabel en zijn zeer benieuwd naar de opvattingen en concrete ambities van de staatssecretaris op dit gebied. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herinneren de staatssecretaris aan de dierenwelzijnsparagraaf in het regeerakkoord, waarin gesteld wordt dat het welzijn van dieren zal worden verbeterd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien graag een nadere invulling van die belofte en heeft – dat zal geen verbazing wekken – talrijke suggesties voor een goed dierenwelzijnsbeleid ten aanzien van gezelschapsdieren.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verwelkomen de inventarisatie van de welzijnsproblemen bij gezelschapsdieren en de analyse van risicofactoren in het rapport “Ongerief bij gezelschapsdieren” (Wageningen UR Livestock Research en Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht, juni 2010). De hoofdconclusie van het rapport is helder: bij het houden van gezelschapsdieren van alle categorieën en soorten komen vormen van (ernstig) ongerief voor. Zo’n conclusie kun je niet laten voor wat hij is, vinden wij.
Op de inhoud van het rapport gaan we zo direct uitgebreid in. Allereerst willen we een aantal opmerkingen maken over de kabinetsreactie op het rapport en de bredere beleidscontext waarin we de bevindingen van WUR/UU moeten plaatsen.
Visie en ambitie beleid gezelschapsdieren
De kabinetsreactie op het rapport “Ongerief bij gezelschapsdieren” (brief van 22 september 2010) is ondertekend door voormalig minister Verburg. De eerste vraag aan de staatssecretaris is: zou hij namens het nieuwe kabinet nog dingen willen toevoegen aan die brief en de daarin genoemde inzet? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien daar alle reden toe.
Na een korte – overigens niet geheel correcte – samenvatting van de conclusies van het rapport, beschrijft voormalig minister Verburg haar eerder vastgestelde inzet ten aanzien van gezelschapsdieren: voorlichting voor (toekomstige) houders van dieren via het Landelijk Informatie Centrum voor Gezelschapsdieren (LICG) en de voorbereiding van een AMvB die het Honden- en kattenbesluit zal vervangen. Daar blijft het bij. Er worden geen ambities geformuleerd, en wordt niet gereflecteerd op de effectiviteit van de gekozen beleidsinstrumenten in het licht van de bevindingen van de onderzoekers en er wordt zelfs niet gerefereerd aan de oplossingsrichtingen die in het rapport door de onderzoekers zijn genoemd om de welzijnsproblemen bij gezelschapsdieren terug te dringen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen zich niet voorstellen dat het nieuwe kabinet, gelet op de afspraken in het regeer- en gedoogakkoord, zich zou willen beperken tot het louter voortzetten van de nogal magere inzet van het vorige kabinet op het gebied van het welzijn van gezelschapsdieren. Wat wil deze staatssecretaris precies bereiken? Hoe zal zijn beleid voor het welzijn van gezelschapsdieren eruit zien? Op welke concrete doelstellingen mag de Kamer hem straks afrekenen?
Het formuleren van duidelijke doelen is echt zo moeilijk niet. We geven een voorbeeld. Uit onderzoek van de Animal Sciences Group (2009) blijkt dat van alle konijnen die in Nederland als gezelschapsdier worden gehouden (ongeveer 1 miljoen), ongeveer de helft wordt gehouden op een manier die hun welzijn (ernstig) aantast. Ze zitten alleen (deze sociale dieren kwijnen weg zonder soortgenootje) en/of in een veel te krap hok waarin ze nauwelijks kunnen bewegen. Een concrete doelstelling kan zijn: in 2015 zijn we daarvan af! We zullen de staatssecretaris in het vervolg van ons betoog laten zien dat hij zichzelf dit doel gemakkelijk kan stellen. Als hij maar wil.
De inzet op voorlichting via het LICG is de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren bekend. Op zichzelf juichen wij voorlichting over het natuurlijk gedrag, behoeften en gezondheid van dieren toe. Voorlichting alleen is echter onvoldoende, daar zijn alle beleids- en communicatie-experts het over eens. Dat is destijds ook duidelijk geworden op de Werkconferentie welzijn gezelschapsdieren, in 2004 georganiseerd door het ministerie van LNV. Prof.dr. Van Woerkum heeft daar communicatie gedefinieerd als “een beleidsinstrument dat weliswaar niet gemist kan worden om gewenste gedragsveranderingen in de samenleving te bewerkstelligen en de werkzaamheid van andere instrumenten te vergroten, maar dat niet gezien mag worden als een instrument waar alle heil van kan worden verwacht”. Communicatie is belangrijk als flankerend instrument, was zijn aanbeveling, naast andere beleidsinstrumenten dus, om het welzijn van gezelschapsdieren te verbeteren.
In dat licht zijn de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zeer benieuwd naar de concrete invulling van de rest van het beleid. Ook hier wijzen we op de aanbevelingen uit het RDA-rapport “Verantwoord Houden”, waarin wordt gesteld dat de overheid zich nadrukkelijk moet manifesteren waar het gaat om gezelschaps- en hobbydieren.
We merken op dat door de overheid tot nu toe steeds is gesteld dat het niet gemakkelijk is om bij mensen thuis te controleren op welke manier zij voor hun dieren zorgen. Dat mag zo zijn, maar dat maakt het extra belangrijk om in te zetten op de gebieden waar je wel gemakkelijk kunt sturen via beleid. We horen graag van de staatssecretaris of hij dat met ons eens is. En dat hij in actie wil komen voor de bescherming van gezelschapsdieren.
Niet alle dieren kunnen gehouden worden: voer een positieflijst in
Allereerst willen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren weten of de staatssecretaris zich weleens heeft gerealiseerd welke diersoorten op dit moment allemaal gehouden mogen worden in ons land. Allerlei soorten vogels die van nature in grote groepen rondvliegen in het tropisch regenwoud, Europese vogels zoals zeearenden, roofvogels en kerkuilen, allerlei soorten gif- en wurgslangen, krokodillen, schildpadden uit subtropische oorden, giftige salamanders, padden uit moerasgebieden, boomkikkers uit Australië, stokstaartjes uit Afrika, neusberen uit Amerika, prairiehonden, wasberen…
Om hoeveel diersoorten gaat het eigenlijk, vragen we aan de staatssecretaris. Als je alle namen van die diersoorten onder elkaar zou opschrijven, hoe lang zou die lijst dan zijn? Zou de staatssecretaris daar zelf ook niet een beetje van schrikken?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het ongelofelijk dat je in Nederland bijna iedere diersoort die je kunt bedenken mag houden als dat je leuk lijkt. Uitheems of niet, gedomesticeerd of niet, het maakt allemaal niet uit. De vraag of een bepaald dier naar zijn aard en natuurlijke behoeften wel geschikt is om in een Nederlandse huiskamer of tuin gehouden te worden, wordt nog steeds niet gesteld. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn dat inmiddels wel een beetje beu. Alle beloftes en aangenomen Kamermoties ten spijt, de overheid heeft nog steeds geen lijst opgesteld met diersoorten die gehouden mogen worden (positieflijst), waarmee meteen duidelijk zou worden welke dieren niet gehouden mogen worden. Namelijk: alle dieren die niet op de positieflijst worden genoemd.
De analyse van de WUR/Universiteit Utrecht schetst een ontluisterend beeld van de vele risico’s die gezelschapsdieren lopen op ernstige welzijnsaantasting. Maar ook op de website van de overheid, het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) dat informatie verstrekt over een aantal diersoorten dat je in Nederland mag houden, lees je bizarre dingen. Amfibieën die al een huidbeschadiging kunnen oplopen wanneer ze worden aangeraakt door mensenhanden. Dieren die uit het wild gevangen worden. Slangen waarvan de ‘huisdierenbijsluiter’ van het LICG meldt dat ze gevaarlijk kunnen zijn voor zowel kinderen als volwassenen èn dat ze gemakkelijk kunnen ontsnappen. Watervogels die van nature op grote hoogte in bomen nestelen en erg schuw zijn, maar waarvan de ‘huisdierenbijsluiter’ mensen leert dat je ze òf in een volière moet stoppen òf hun vleugels moet lee- of kortwieken. Dieren die zo schuw zijn dat je ze alleen kunt vangen met een schepnet als ze naar de dierenarts moeten. Vindt de staatssecretaris echt dat zulke dieren geschikt zijn om te houden als gezelschapsdier?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren doen een klemmend beroep op het gezond verstand van de staatssecretaris. Lang niet alle dieren zijn geschikt voor een leven als gezelschapsdier, punt. Dat vindt de Raad voor Dieraangelegenheden, dat vindt de Wageningen Universiteit, de Universiteit Utrecht en niet te vergeten tal van dierenwelzijnsorganisaties die dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van de vrijwel ongelimiteerde mogelijkheden om alle denkbare diersoorten te houden. Er moet nu echt snel een positieflijst worden ingevoerd, kan de staatssecretaris dat toezeggen? Met nadruk wijzen we erop dat zo’n lijst er niet alleen voor zoogdieren moet komen, maar ook voor reptielen en amfibieën. Wat is de stand van zaken ten aanzien van de opstelling van een positieflijst?
Hoe moeilijk kan het zijn om nu eindelijk eens te regelen welke diersoorten wel, en welke niet gehouden mogen worden? Kan de staatssecretaris helder uiteenzetten wat precies de struikelblokken zijn? En hoe verhouden die struikelblokken zich tot het verbod dat voormalig minister Verburg heeft afgekondigd op het houden van een aantal eekhoornsoorten? Kennelijk werden daar geen struikelblokken verwacht. Kan dat de staatssecretaris uiteenzetten welke parallellen er zijn met de positieflijst?
Voor wat betreft de bijzondere diersoorten wijzen we erop dat WUR/UU hebben geconstateerd dat voor deze soorten geldt dat veel basale kennis over de behoeften van deze dieren ontbreekt, waardoor het risico op (ernstige) aantasting van het welzijn van de betreffende dieren groot is. Zij merken daarbij op dat in liefhebberskringen (maar niet alleen daar) wordt gewerkt met ervaringsfeiten. Het nadeel hiervan is, dat deze ‘feiten’ als waarheden worden gezien, zonder getoetst te zijn en verspreid worden als feitelijkheden.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herkennen zich in deze analyse. De discussie over het beperken van het aantal diersoorten dat je mag houden wordt voortdurend doodgeslagen door houders van bijzondere diersoorten (zoals reptielen en roofvogels) die stellen dat deze diersoorten weliswaar niet door iedereen gehouden kunnen worden, maar dat zij ‘experts’ zijn, ‘weten wat ze doen’ en dat de dieren bij hen dus wel in goede handen zijn. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dergelijke claims veel te mager en vinden daarvoor steun in het rapport van de WUR en de UU. We wijzen erop dat voor het dier leven en welzijn op het spel staat. Voor de houder is dat slechts zijn liefhebberij. Wie dat verschil in aard van de verschillende belangen beziet, kan niet anders dan concluderen dan dat het belang van de dieren hier het meeste gewicht in de schaal zou moeten leggen. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Zo nee, kan hij dan beargumenteren waarom het belang van de menselijke behoefte om een bepaalde diersoort te houden zo onaantastbaar is? Waarom wil hij het belang van het kunnen houden van allerlei diersoorten voor liefhebberij zo zwaar laten wegen dat het welzijn van de betreffende dieren eraan ondergeschikt mag worden gemaakt?
Zolang niet is aangetoond dat het houden van een bepaalde diersoort goed en gemakkelijk te realiseren is en het welzijn in belangrijke mate kan worden gegarandeerd (de vijf vrijheden van Brambell) zou het houden van die diersoort verboden moeten zijn. Is de staatssecretaris dat met ons eens? We wijzen hem erop dat die gedachte (het “nee, tenzij-principe”) jaren geleden al wettelijk is vastgelegd in de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren, maar nooit nader is ingevuld. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dagen hem uit daar op zeer korte termijn werk van te maken.
Impulsaankopen: beperk aantal verkooppunten, verbied beurzen en tentoonstellingen
In de ongeriefanalyse gezelschapsdieren van WUR/UU wordt de impulsaankoop regelmatig genoemd als risico op aantasting van het welzijn van het dier. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren kunnen dat beeld alleen maar bevestigen. Naast de vaak slechte huisvesting en verzorging die het impulsief aangekochte dier te wachten staan, loopt het dier bovendien groot risico om na enige tijd op straat te worden gedumpt of – in het beste geval – naar een asiel of een opvangcentrum te worden gebracht. Een voorbeeld uit het WUR/UU-rapport: “Kleine knaagdieren worden relatief vaak als impulsaankoop aangeschaft omdat ‘de kinderen een huisdier willen hebben’. Hun geringe omvang, lage aanschafprijs en het gebrek aan kennis bij verkopers vormt zo een risico voor de dieren.” Treffend citaat in dit verband: “Het is niet bekend hoeveel kleine knagers weggedaan worden door ze buiten los te laten (de dieren zullen dit maar heel kort overleven) of bij het afval te doen.“
Ook de staatssecretaris zal erkennen dat een impulsieve aankoop nooit een goede manier is om aan het houden van dieren te beginnen. De vraag is wel op welke manier hij probeert het aantal impulsaankopen terug te dringen. Met alleen een informatiecentrum op internet, waar je huisdierenbijsluiters kunt downloaden, gaat dat niet lukken. We verwijzen nog maar even terug naar de analyse van Prof.dr. Van Woerkum: communicatie is belangrijk, maar er is behoefte aan helder beleid.
We willen graag het volgende beeld schetsen: je gaat met je gezin op zaterdagmiddag naar het tuincentrum. De bedoeling is om plantjes te kopen voor in de voorjaarstuin. Halverwege de winkel ben je je dochter kwijt. Ze is 6 en staat zich te vergapen aan de konijnen en de cavia’s die – heel handig – op kinderooghoogte achter glazen bakken midden in de winkel staan. Ze wil heel graag dat schattige konijntje hebben. Die fluffy cavia mag ook. En zo ga je met een bak viooltjes, een hok, een zak stro en een konijn naar huis.
Denkbeeldig verhaaltje? Wij denken van niet. We willen de staatssecretaris dan ook vragen of hij zich iets kan voorstellen bij een dergelijke verloop van een zaterdagmiddagbezoek aan een tuincentrum. Vindt hij het verantwoord om dieren te koop aan te bieden op plaatsen waar mensen eigenlijk voor heel andere doelen naartoe gaan? Met andere woorden: ziet de staatssecretaris met ons reden om branchevervaging richting dierenverkoop, zoals we inmiddels hebben gezien bij de tuincentra, aan banden te leggen? Zou hij het verantwoord vinden als bouwmarkten dieren zouden opnemen in hun assortiment, om maar een voorbeeld te noemen? Tankstations? Kledingwinkels? Waar legt de staatssecretaris de grens als het gaat om soorten verkooppunten waar dieren kunnen worden geëtaleerd en verkocht?
Feit is dat op steeds meer plaatsen dieren te koop zijn, naast de particuliere en beroepsmatige fokkers en de dierenwinkels nu ook in tuincentra en op internet. ‘Dieren’ zijn een nieuwe markt geworden die moet worden aangeboord en waar grote tuincentrumketens speciale marketingafdelingen voor hebben opgericht. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden de verkoop van dieren in tuincentra nu al onverantwoord en zouden die per direct willen verbieden. De fractie waarschuwt de staatssecretaris dat als hij niet ingrijpt, er steeds meer verkooppunten zullen opduiken waar mensen in de verleiding worden gebracht om een dier aan te schaffen. Graag een reactie.
Dezelfde bezwaren gelden voor de verkoop van dieren op internet en op beurzen. Is de staatssecretaris bereid ook hiertegen in actie te komen? Veilingsites op internet zijn berucht, maar er zijn voorbeelden van sites die er niet aan meedoen (E-bay). De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben al eerder gevraagd om een verbod op de verkoop van dieren op internet, maar de minister benadrukte in een reactie vooral hoe moeilijk dat te regelen zou zijn. Zou de staatssecretaris dan tenminste bereid zijn om een gesprek aan te gaan met de belangrijkste Nederlandse veilingsites en hen nadrukkelijk verzoeken geen handel in levende have te faciliteren?
Zelfs in dierenwinkels, waar je in elk geval niet komt om een pak koffie of een boormachine te halen, zijn veel dieraankopen impulsief. De afgelopen weken hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verschillende dierenwinkels bezocht die besloten hadden te stoppen met de verkoop van knaagdieren en konijnen. In een aantal winkels gingen alle dieren uit het assortiment. De reden die zij noemden was met name de ervaring dat veel mensen ondoordacht aan een dier wilden beginnen. Nadat dat steeds meer begon te wringen, wetende dat de opvangcentra vol zitten met gedumpte konijnen en knaagdieren, besloten zij daar niet langer aan mee te werken. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit een geweldig voorbeeld van verantwoordelijkheid nemen binnen de sector en vraagt zich af of de staatssecretaris daar ook zo over denkt. Graag een reactie!
Voor beurzen geldt niet alleen het gevaar van impulsaankopen, maar ook de welzijnsproblemen als gevolg van het vervoer en het tentoonstellen van de dieren in een vaak krappe behuizing, op een drukke beursvloer, te midden van vele andere dieren en mensen. Wij vragen ons af hoe de staatssecretaris het gesleep met dieren naar een beurs kan rechtvaardigen met het oog op het welzijn en de gezondheid van de dieren. Is hij bereid om dergelijke beurzen af te schaffen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zouden ook graag zien dat tentoonstellingen, kleindierenshows, etc. eveneens snel tot de verleden tijd gaan behoren. We horen graag hoe de staatssecretaris daarover denkt.
Hou zicht op de dieren: Identificatie en registratie
De Raad voor Dieraangelegenheden stelt dat de overheid voldoende zicht moet hebben op de dieren die in ons land gehouden worden. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn het daar zeer mee eens. De RDA beveelt aan om identificatie en registratie van diersoorten waarbij dat technisch haalbaar is te verplichten en noemt dat een essentieel onderdeel van een license to hold van de dierhouder. De RDA wijst op de noodzaak van een goede I&R om dierhouders tot verantwoording te kunnen roepen over de manier waarop zij voor hun dieren zorgen. De handhaving van de zorgplicht zal vergemakkelijken, zodat minder huisdieren zwerfdier worden (Verantwoord Houden, 2010).
De staatssecretaris heeft de Kamer inmiddels geïnformeerd over de invoering van een identificatie- en registratieplicht voor honden. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben hier herhaaldelijk om gevraagd. Immers, een goede registratie van dieren zorgt ervoor dat malafide fokkers en handelaren beter kunnen worden opgespoord en aangepakt en vormt een belangrijk instrument om het aantal zwerfdieren terug te dringen. Kortom, de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat de staatssecretaris werk maakt van de identificatie en registratie van honden. Wel hebben we er een aantal vragen over.
Om te beginnen was de invoering van een identificatie- en registratieplicht al door het vorige kabinet aangekondigd, en wel met een ingangsdatum van 1 januari 2011 . De staatssecretaris kondigt in zijn brief van 10 december 2010 aan dat pas op 1 juli 2011 met de invoering van de I&R zal worden gestart, een half jaar later dus. Bovendien zullen alleen nieuwgeboren pups worden geregistreerd, waardoor er een zeer ruime overgangstermijn van een jaar of tien zal zijn voordat het merendeel van de honden in Nederland geregistreerd is. Bijzonder onwenselijk in het kader van de aanpak van de malafide hondenhandel, dierenmishandeling en -verwaarlozing en het tegengaan van het dumpen van dieren. Hoe verantwoordt de staatssecretaris deze vertraging, terwijl in het regeerakkoord nota bene een expliciete belofte is opgenomen om dierenmishandeling en broodfok aan te pakken?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen de staatssecretaris daarnaast – en opnieuw – op de noodzaak van een identificatie- en registratiesysteem voor katten. Ook bij katten spelen immers grote problemen voor op het gebied van broodfok, mishandeling en verwaarlozing. Een almaar groeiend probleem wordt bovendien gevormd door de grote aantallen katten die jaarlijks zoekraken of gedumpt worden, rondzwerven op straat en aldaar verwilderen. De overheid heeft zich het lot van deze zwerfdieren tot nu toe niet of nauwelijks aangetrokken. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren pleiten voor het voorkomen van onnodig dierenleed door een aanpak bij de bron.
Het Forum Welzijn Gezelschapsdieren, ingesteld door de toenmalige minister van LNV en bestaande uit organisaties uit de sector en LNV zelf, stelde in 2006 al dat er een verplichte I&R zou moeten komen; niet alleen voor honden, maar ook voor katten. Alleen LNV was het daar (als dissident lid van het Forum dus) niet mee eens, werd daarbij aangetekend. De bezwaren die LNV destijds noemde tegen I&R waren dat de effectiviteit van dit instrument onvoldoende zou zijn aangetoond en dat een verplichte I&R met zich mee zou brengen dat er een aanzienlijke handhavingscapaciteit beschikbaar moest zijn. Met de brief van 10 december 2010 lijkt het nieuwe kabinet afstand te hebben gedaan van die bezwaren. De staatssecretaris erkent de waarde van I&R voor het inzichtelijk maken van handelsstromen en fokkerij en zegt dat handhaving en opsporing effectiever kan plaatsvinden. Daarmee nuanceert hij de eerdere inschatting van het ministerie dat er sprake zou moeten zijn van een aanzienlijke handhavingscapaciteit. Daar komt bij dat het regeerakkoord juist middelen vrijmaakt voor de handhaving op het gebied van dierenwelzijn. Met andere woorden: er staat de staatssecretaris niets meer in de weg om ook een verplichte Identificatie & Registratie voor katten in te voeren, conform de aanbeveling van het Forum in 2006. Gelet op de talloze en herhaaldelijke pleidooien voor een I&R-verplichting voor katten vanuit zowel sector- als dierenwelzijnsorganisaties en de RDA, willen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren de staatssecretaris van harte aanmoedigen om deze stap eindelijk te zetten. Graag een toezegging.
Strenge regels voor fok en handel
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich al langer grote zorgen over de fok van en handel in gezelschapsdieren. Het rapport van WUR/UU heeft ons bevestigd in de gedachte dat hier veel mis is: erfelijke afwijkingen, te ver doorgevoerde raskenmerken en inteelt zorgen bezorgen de betreffende dieren hun hele leven zeer veel leed. We hebben de staatssecretaris om een uitgebreide reactie gevraagd op een nieuw rapport over fokkerijpraktijken. Dit rapport is inmiddels gereed, “Fokkerij & Voortplantingstechnieken”, RDA, december 2010. In dit rapport is ook aandacht besteed aan de hondenfokkerij.
Naast de fokkerijpraktijken die vanuit de biologie voor onacceptabel dierenleed zorgen, zijn er grote problemen met broodfokkers en malafide handelaren. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen weten hoe de staatssecretaris dit probleem gaat aanpakken en wil concrete resultaten zien. Niet alleen voor de honden, maar ook voor katten, konijnen, cavia’s en kleine knaagdieren als hamsters en ratten die volgens de WUR/UU-rapportage afkomstig kunnen zijn van buitenlandse bestemmingen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onvoorstelbaar dat het ministerie helemaal geen zicht heeft op de fok van en handel in gezelschapsdieren, met uitzondering van de registratie van beroepsmatige honden- en kattenfokkers. Is de staatssecretaris bereid de fok van en handel in gezelschapsdieren in kaart te brengen? We lazen dat veel diersoorten door de fokker te vroeg van het moederdier gescheiden worden. Ook hier wezen we al eerder op. Hoe denkt de staatssecretaris dit te gaan voorkomen en is hij tenminste bereid het Besluit scheiden van dieren aan te passen en aan te vullen met diersoorten die op dit moment niet eens wettelijk beschermd worden tegen dergelijke ernstige aantastingen van hun welzijn?
Hondenfokkerijen
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren maken zich grote zorgen over de misstanden in de hondenfokkerij. Gefokt wordt op ‘esthetische kenmerken’, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om de gezondheid van honden. Dit leidt ertoe dat er wordt doorgefokt op kleine schedeltjes bij een bepaald ras, omdat ‘we dat mooi vinden’. Maar dit leidt er wel toe dat dit de ogen naar buiten drukt en dat het dier continu zware pijn in het hoofd heeft omdat de hersenen tegen de schedel aandrukken. Een ander voorbeeld is het doorfokken op een platte neus bij de Engelse bulldog, wederom omdat ‘we dat zo mooi vinden’. Ondertussen kan het dier nauwelijks nog normaal ademhalen, maar dat vinden we even niet belangrijk.
Een gevolg van het zwaar doorfokken op uiterlijke kenmerken is ook dat nagenoeg alle hondenrassen kampen met erfelijke aandoeningen, zoals allerlei soorten kanker en hartkwalen. Dit komt doordat jarenlang is gefokt met slechts een zeer klein aantal fokdieren: heel vaak met de kampioenen van de hondenshows, te weten: de honden met de meest extreme afwijkingen (kleine schedels, platte neuzen e.d.). Hierdoor versmalt de genetische variatie binnen een ras, en worden erfelijke aandoeningen keer op keer doorgefokt. Zo krijgen bijvoorbeeld inmiddels een op de drie retrievers kanker, en worden honden binnen bepaalde rassen gemiddeld niet ouder meer dan zeven jaar. De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren vinden dit onacceptabel en onverantwoord. Het is onacceptabel dat we de ‘schoonheid’ van dieren voorop stellen aan het dier zelf. Een hond is een dier, en geen maakbaar object als een bankstel van Jan des Bouvrie.
De RDA is van mening dat fokkerij alleen nog maar binnen de volgende kaders zou moeten plaatsvinden:
- behoud van vitaliteit en fysieke gezondheid;
- behoud van soorteigen gedrag en mentale gezondheid;
- behoud van integriteit;
- behoud van genetische diversiteit.
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zijn het zeer eens met de noodzaak tot het stellen van kaders en zijn zeer benieuwd naar de mening van de staatssecretaris hierover. Graag een reactie.
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zien het als een pluspunt dat de staatssecretaris in zijn brief van 10 december 2010 aan de Kamer aangeeft dat het kabinet de misstanden in de hondenfokkerij wil aanpakken. Echter, wij hebben wel vele vragen bij de aanpak van de staatssecretaris hierin.
De staatssecretaris is van mening dat door het stellen van enkele wettelijke randvoorwaarden voor de aanpak van de misstanden in de fokkerij de verantwoordelijkheid voor aanpak van die misstanden bij de sector kan worden gelegd. Dit terwijl de fokkers natuurlijk een economisch belang hebben in het continueren van de huidige werkwijze, en ook de RDA in haar rapport aangeeft dat de Raad van Beheer (RvB) op Kynologisch gebied al herhaaldelijk vergeefs heeft geprobeerd een centraal beleid voor de hondenfokkerij in te zetten. Ook is het Plan van Aanpak met als titel ‘Duurzaam fokbeleid rashondenfokkerij’ van de RvB verre van ambitieus en oplossingsgericht. Zo ontbreken bijvoorbeeld werkelijke maatregelen om erfelijke afwijkingen en inteelt tegen te gaan, en een aanpak van de hondenshows die een belangrijke oorzaak zijn van de focus op het uiterlijk van rashonden.
Het plan van aanpak van de sector is onvoldoende om de erfelijke problemen bij rashonden aan te pakken, en kan bovendien door een meerderheid van de hondenfokkers worden genegeerd. Deelt de staatssecretaris deze mening, en zo nee, waarom niet? Hoeveel hondenfokkers worden er niet meegenomen door deze vrijwillige aanpak door de sector, en hoe worden deze mensen dan wel gereguleerd? Hoe worden de misstanden bij de fokkers die niet worden meegenomen aangepakt? Is het niet het geval dat, zolang de staatssecretaris kiest voor zelfregulering, deze misstanden dus onaangepakt blijven? Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit onaanvaardbaar is wanneer het perspectief van het dier, zoals vastgesteld in de Nota Dierenwelzijn, inderdaad leidend is?
Kan de staatssecretaris aangeven op basis van welke concrete argumenten hij van mening is dat deze vorm van zelfregulering bij deze sector gaat werken? Hoe lang krijgt deze sector van de staatssecretaris de tijd om daadwerkelijke verbeteringen te boeken, en hoe wordt de voortgang hiervan in de gaten gehouden? Wat verwacht hij van de sector, welke concrete resultaten verwacht hij, en op welke termijn? Wat gebeurt er wanneer de sector, in navolging van het traject tot nu toe, geen verbetering laat zien? Wanneer gaat de staatssecretaris het belang van de honden voorop stellen op het belang van de sector?
Wat gaat de staatssecretaris concreet zelf doen, welke randvoorwaarden gaat hij stellen? Wanneer is de nieuwe regelgeving ter vervangingen van het Honden- en Kattenbesluit gereed, per welke termijn kan het in werking treden? Wie worden of zijn er al betrokken bij het opstellen van deze regelgeving? Wat zouden volgens de staatssecretaris goede criteria zijn om op te fokken? Hoe is handhaving voor deze regelgeving voorzien, bijvoorbeeld bij de aanmeldplicht voor bedrijfsmatige handelaren, fokkers en opvangcentra voor gezelschapsdieren? Is hierbij ook regelgeving ten aanzien van tentoonstelling voorzien?
Deelt de staatssecretaris de mening dat er momenteel met rassen gefokt worden waarvan dat vanuit dierenwelzijnsoogpunt totaal onverantwoord is? Hoe wil de staatssecretaris deze ergste misstanden aanpakken, en is hij bereid rassen die aantoonbaar dierenleed opleveren te verbieden? Deelt de staatssecretaris de mening dat hondenshows misstanden in de hondenfokkerij, waarbij alleen op uiterlijk gefokt wordt, in stand houden? Op welke wijze wil hij dit probleem aanpakken, en is hij bereid deze hondenshows te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de identificatie- en registratieplicht (I&R) voor honden die de staatssecretaris aangeeft in zijn aanbiedingsbrief bij het RDA-rapport hebben wij nog een aantal vragen aan de staatssecretaris. Hoe wordt de onafhankelijkheid van de private databank die de registratie van pups gaat doen gewaarborgd? Waarom wordt er niet voor gekozen om vanaf nu alle honden in Nederland te chippen, maar alleen de pups? Wanneer wordt voorzien dat alle honden in Nederland inderdaad geregistreerd staan? Hoe wordt de I&R gehandhaafd?
Criteria voor deugdelijke huisvesting
Als het lastig is om bij mensen thuis te controleren of zij goed voor hun dieren zorgen, kun je er in elk geval voor zorgen dat zij niet met de verkeerde spullen thuiskomen als ze op zoek gaan naar een konijnenhok, een caviaonderkomen of een vissenverblijf. Er zijn talloze voorbeelden te noemen van hokken, kooien, bakken en kommen die aantoonbaar niet geschikt zijn om dieren in te houden, en die toch worden verkocht als onderkomen voor gezelschapsdieren.
Je kunt van mensen moeilijk verwachten dat zij het beter weten dan de dierenwinkel als zij op zoek gaan naar een onderkomen voor hun huisdier. Wie daar een konijnenhok ziet staan, neemt aan dat een dergelijk hok ook geschikt is voor een konijn. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het bijna misdadig om hokken aan te bieden als konijnenverblijf, waarvan vaststaat dat de dieren er een ellendig leven in zullen hebben. En helaas geldt dat voor zeer veel producten die nu doodleuk als geschikte verblijven voor dieren worden verkocht, maar dat helemaal niet zijn.
Is de staatssecretaris het met ons eens dat een flink deel van het dierenleed bij gezelschapsdieren voorkomen kan worden als we besluiten geen onderkomens, speeltjes en hulpmaterialen te verkopen die slecht zijn voor het dier? Is hij bereid om criteria vast te stellen waaraan de huisvesting die verkocht wordt voor verschillende gezelschapsdieren moet voldoen? Het zou de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een lief ding waard zijn als we eindelijk verlost zouden worden van de martelhokjes, kooien en kommen die talloze dieren een ellendig leven bezorgen.
En hoe denkt de staatssecretaris eigenlijk over de vissenkom? Is hij het eens met voormalig minister Verburg dat dit geen goede huisvesting is voor (goud)vissen? We zijn zeer benieuwd!
Creëer een vangnet: ondersteun opvangcentra en asielen
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn bijzonder blij met de benoeming van de verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van leven van gehouden dieren door de Raad van Dieraangelegenheden, namelijk: de dierhouder mag de eerstverantwoordelijke zijn voor gezondheid en welzijn van zijn dier, de overheid is eindverantwoordelijk. Wanneer een dierhouder niet in staat is om zijn verantwoordelijkheden te nemen of wanneer deze zich aan zijn verantwoordelijkheid ontrekt, dient de overheid invulling te geven aan zijn eindverantwoordelijkheid, stelt de RDA. De overheid moet in die rol een vangnet creëren voor de gevallen waarin de aan de dierhouder toegekende verantwoordelijkheid het dier zelf geen steek verder helpt.
“Een diereigenaar moet bijvoorbeeld goed voor zijn hond of kat zorgen en voor een goede identificatie en registratie zorgen, waardoor weggelopen honden of katten gemakkelijk met hun eigenaar kunnen worden herenigd. Wordt een dier desondanks als zwerfdier aangetroffen en is de eigenaar niet meer te vinden, dan moet de overheid de verzorging van het dier op zich nemen, die aan andere partijen uitbesteden of de opvang faciliteren.”
Wij denken dat er een zucht van verlichting door de opvangwereld zal gaan als de staatssecretaris toezegt dat hij deze verantwoordelijkheid daadwerkelijk op zich zal nemen. De asielen en particuliere opvangcentra zitten overvol, kampen structureel met financiële problemen en tekorten aan vrijwilligers, maar zorgen er toch iedere dag weer voor dat de maatschappelijke taak van de zorg voor gedumpte, verdwaalde of afgestane dieren wordt verricht. Vaak zit al hun vrije tijd in dit vrijwilligerswerk, vaak ook veel van hun eigen geld. De leden van de fractie van Partij voor de Dieren nemen hun petje af voor al deze mensen, want ze hebben tot nu toe moeten dweilen met de kraan open vanwege een gebrek aan landelijk gezelschapsdierenbeleid. En daarbij worden ze nauwelijks (financieel) ondersteund door de overheid – als dat al gebeurt, zit er vaak niet meer in dan een vergoeding voor de verzorging van een dier voor de periode van twee weken, de wettelijke bewaarplicht van gemeenten voor zwervend aangetroffen dieren. Die vergoeding schiet in verreweg de meeste gevallen tekort, omdat er geen rekening wordt gehouden met structurele kosten voor het pand en het feit dat dieren vaak langer dan twee weken opvang nodig hebben.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben ettelijke malen Kamervragen gesteld over de ernstige tekortkomingen in het gezelschapsdierenbeleid (dat tot op heden feitelijk niet bestaat in Nederland), de dieren die daar de dupe van worden en de vele asielen en opvangcentra die met hun vrijwilligers opdraaien voor de gevolgen van ongebreidelde handel in en impulsaankopen van dieren. Dat moet echt anders. In bovenstaand betoog hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren talloze voorstellen gedaan voor een goed dierenwelzijnsbeleid. Forse beperking van het aantal diersoorten dat je mag houden in ons land, een goede Identificatie & Registratie voor in elk geval honden en katten en het actief terugdringen van het aantal impulsaankopen zijn daar belangrijke elementen in. Dat zal de toestroom van dieren in opvangcentra en asielen sterk kunnen beperken. De kosten voor de vangnetconstructie, waarbij de overheid eindelijk eens verantwoordelijkheid neemt voor de opvang van dieren, hoeven op die manier niet zo hoog te zijn. Maar de staatssecretaris moet wel toezeggen dat hij de opvangcentra en asielen niet langer aan hun lot over laat. We zijn benieuwd naar zijn voorstellen en horen graag zijn reactie.
Tot slot: een aantal van de zojuist door ons gedane voorstellen zou een plek kunnen krijgen in de Algemene maatregel van bestuur die voormalig minister Verburg heeft aangekondigd ter vervanging van het Honden- en Kattenbesluit. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de voortgang en aangeven welke regels er in de AMvB zullen worden gesteld?
3) Kwaliteitsprotocol opvang niet-gedomesticeerde inheemse dieren (Opvangprotocol)
De Partij voor de Dieren is voorstander van professionalisering van noodopvang van in het wild levende dieren die bijvoorbeeld gewond zijn geraakt als gevolg van een aanrijding of op een andere manier in nood zijn. In dat licht steunen wij de invoering van een kwaliteitsprotocol voor de noodopvang van niet-gedomesticeerde inheemse dieren. Maar niet zonder voorwaarden.
Allereerst moet de opvang van dieren die noodhulp nodig hebben gegarandeerd blijven. We krijgen graag de toezegging van de staatssecretaris dat hij de noodhulp aan in het wild levende dieren garandeert. In antwoord op eerdere vragen hierover heeft de staatssecretaris gemeld dat “uit de contacten met de sector en betrokken organisaties niet is gebleken dat centra alleen vanwege de invoering van het Opvangprotocol zouden moeten sluiten”. We vragen ons af hoeveel opvangcentra het ministerie heeft geconsulteerd om tot deze conclusie te komen. En om hoeveel procent van het totaal aantal opvangcentra zou dat dan gaan? (TK 29 446, nr. 69) Verder vragen we ons af wat er in de consultatie nog meer is gemeld over mogelijke sluitingen en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen. Graag een nadere toelichting.
De fractie van de Partij voor de Dieren vindt dat de voorschriften haalbaar en betaalbaar moeten zijn voor de opvangcentra. Dat argument (‘maatregelen kunnen alleen worden doorgevoerd als ze haalbaar en betaalbaar zijn’) wordt door het kabinet te pas en te onpas gebezigd. De Partij voor de Dieren ziet niet in waarom dat voor opvangcentra, die nota bene voor een belangrijk deel en vaak zelfs geheel worden gerund door vrijwilligers, niet op zou kunnen gaan. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?
De Partij voor de Dieren noemt die voorwaarden niet voor niets: deze fractie maakt zich behoorlijk zorgen over de manier waarop de invoering van de voorschriften uit het kwaliteitsprotocol nu lijkt te moeten plaatsvinden.
Financiering
De eerste zorg betreft de financiering. We zien dat alle lasten op het bordje van de opvangcentra worden gelegd, zoals kosten voor het verbouwen van verblijven, opleiding voor medewerkers en het oprichten van een vereniging of stichting. De staatssecretaris lijkt er helemaal geen oog voor te hebben dat opvangcentra het voornamelijk van particuliere donaties moeten hebben, structureel krap bij kas zitten en soms zelfs behoorlijke financiële problemen hebben. Hardwerkende mensen, vrijwilligers ook vaak, moeten van de overheid aan nieuwe regels voldoen. Daar hoort financiële ondersteuning bij van overheidswege, vindt de Partij voor de Dieren. Noodhulp aan in het wild levende dieren is een maatschappelijke taak. Het kan niet zo zijn dat de overheid alleen maar regels stelt en verder geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor een succesvolle uitvoering van deze professionaliseringsslag.
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zijn benieuwd of de staatssecretaris erkent dat opvang van in het wild levende dieren een maatschappelijke en wettelijke taak is van de rijksoverheid, vanuit zowel de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren als de Flora- en faunawet? Zo nee, kan de staatssecretaris dit motiveren?
Kan de staatssecretaris aangeven of hij vindt dat vanwege deze maatschappelijke en wettelijke taak de overheid haar financiële aandeel moet leveren in het opvangen van in het wild levende dieren die in nood zijn geraakt? Zo nee, kan hij dit uitleggen, en hoe verhoudt zich dat dan bijvoorbeeld tot de financiering van andere beleidsvelden waar de overheid een wettelijke taak heeft?
Onderkent de staatssecretaris, in het verlengde hiervan, dat de overheid de opvangcentra ook financieel zou moeten ondersteunen bij de invoering van de nieuwe kwaliteitsregels, opgesteld door de rijksoverheid? Het zou werkelijk verbazingwekkend zijn als hij hier niet toe bereid is, terwijl er voor bijvoorbeeld de varkenshouderij wel (forse) potten met geld beschikbaar zijn wanneer die sector aan nieuwe eisen moet gaan voldoen?
Kan de staatssecretaris garanderen dat de structurele opvangmogelijkheden van wilde dieren in de toekomst gewaarborgd blijft, zowel in spreiding als in kwaliteit?
De Partij voor de Dieren vindt dat de nu voorliggende professionaliseringsslag van de opvangcentra voor niet-gedomesticeerde uitheemse dieren als logisch vervolg zou moeten hebben in de professionalisering van de financiering van de opvangcentra. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van prestatiecontracten waarbij overheid, dierenambulances en opvangcentra afspraken maken over te leveren prestaties en vergoedingen, zodat opvangcentra de nodige financiële zekerheid hebben om hun taak uit te voeren. Welke ideeën heeft de staatssecretaris daarover?
Begeleiding
We zien verder dat adequate begeleiding bij de invoering van de nieuwe regels uitblijft. Opvangcentra hebben begeleiding nodig bij het interpreteren van de regels voor hun specifieke situatie, het opstellen van documenten, etc. De Dierenbescherming en de Vereniging Opvang Niet-gedomesticeerde Dieren (VOND) hebben hiertoe vorig jaar een gezamenlijk projectvoorstel ingediend bij het ministerie maar daar tot op heden nog geen reactie op ontvangen. De Partij voor de Dieren wil van de staatssecretaris weten hoe dit zit. Is hij het met ons eens dat begeleiding voor de invoering van de nieuwe regels op zijn plaats is? En is hij in dat geval bereid het voorstel van de Dierenbescherming en de VOND goed te keuren en hen in staat te stellen die begeleiding te verzorgen? Zij kennen immers de knelpunten van de opvangcentra en op welke punten zij hierop ondersteuning behoeven. Als de staatssecretaris daartoe niet bereid is, hoe gaat hij de begeleiding van de opvangcentra dan wel vormgeven?
Deadline
Een derde punt van zorg is de deadline. Er is bepaald dat wanneer een opvangcentrum op 1 juli 2012 niet aan de nieuwe regels voldoet, de provincie het opvangcentrum moet sluiten. Mede gelet op het gebrek aan financiële steun en begeleiding voor de implementatie van de regels is de kans levensgroot aanwezig dat een aantal opvangcentra deze deadline niet zullen halen. Sluiting van een opvangcentrum zal de druk op andere opvangcentra vergroten die dan nog meer dieren moeten opvangen, en vervolgens ook in de problemen komen. Een domino-effect valt niet uit te sluiten.
Opleidingen
Het vereiste van een opleiding tot vakbekwaam dierverzorger is prima, maar wat zijn de criteria waaraan de vakbekwame dierverzorger moet voldoen? Wat kan de staatssecretaris daarover zeggen, zijn die criteria inmiddels vastgesteld? Kan hij ook aangeven in hoeverre relevante opleidingen beschikbaar zijn? De Partij voor de Dieren krijgt signalen dat binnen de bestaande opleidingen niet of nauwelijks aandacht wordt besteed aan deze categorie dieren en deze vorm van noodhulp?
Hoe beoordeelt de staatssecretaris het idee de opleiding tot vakbekwaam dierverzorger overeenkomstig de opleiding voor dierenambulancepersoneel op te zetten, waarbij medewerkers na een dierverzorgingsopleiding een korte opleiding volgden die toegespitst is op de betreffende dieren en (nood)opvangsituaties?
Het bovenstaande gezegd hebbende, waarbij we duidelijke voorwaarden hebben gesteld aan onze steun aan de invoering van het kwaliteitsprotocol voor de opvang van niet-gedomesticeerde uitheems dieren, merken we op dat alleen een papieren toetsing - het beoordelen van statuten en een schriftelijke verklaring van een opvangcentrum dat het voldoet aan de eisen – wel een heel beperkte basis is voor een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet. We horen graag of de staatssecretaris dat met ons eens is en bereid is ook ter plekke een toets te laten uitvoeren om te bezien of een ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden verleend of niet.
Tot slot lijkt het ons goed om de werking van het protocol en de impact op de landelijke dekking en kwaliteit van opvangcentra tijdig wordt geëvalueerd. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
4) Circusdieren
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren hebben met teleurstelling kennisgenomen op het voorgenomen beleid inzake circussen dat voormalig minister Verburg heeft uiteengezet in haar aanbieidingsbrief (27 juli 20009) aan de Kamer bij het onderzoeksrapport “Welzijn van dieren in reizende circussen in Nederland” en het ondezoeksrapport “De intrinsieke waarde van dieren in performance-praktijken. Ondanks dat de rapporten veel en wezenlijke misstanden bij circusdieren benoemen, is de beleidslijn die voormalig minister in haar brief heeft verwoord nauwelijks een antwoord hierop. Graag vernemen de leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren of de staatssecretaris een ambitieuzer beleid gaat voeren op het beleidsveld circusdieren? Zo ja, wanneer gaat hij hier concreet invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zijn van mening dat het hoog tijd is om spoedig een nationaal verbod in te stellen voor het houden en tentoonstellen van wilde dieren in circussen. Het door de ministerie van LNV gedane onderzoek naar de intrinsieke waarde van performance dieren concludeert dat wilde dieren in hun intrinsieke waarde in het geding is. Dit is tevens de conclusie van voormalig minister Verburg. Dat de huisvesting van dieren als olifanten, tijgers, leeuwen, giraffen en zeeleeuwen en de acts die zij gedwongen te worden uit te voeren in het circus indruisen tegen de vrijheid om hun natuurlijke gedrag te vertonen, is voor iedereen overduidelijk. Ook het vrij zijn van fysiek en fysiologisch en van angst en chronische stress zijn vrijheden die in het geding zijn in de circusomgeving. Niet alleen nationaal, maar ook internationaal en op verschillende niveaus zijn ontwikkelingen gaande die pleiten voor een verbod op het gebruik van wilde dieren in circussen. Graag horen de leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren van de staatssecretaris of hij bereid is het gebruik van wilde dieren in het circus verbieden. Zo nee, kan de staatssecretaris aangeven waarom hij vindt dat het gebruik van wilde dieren gerechtvaardigd is, mede in het licht van de door de RDA bepleitte heroverweging van het diergebruik voor verschillende doeleinden in haar rapport ‘Agenda voor het Dierbeleid’? Als de staatssecretaris niet bereid is een verbod in te stellen of de mogelijkheden daartoe te onderzoeken is de Partij voor de Dieren benieuwd of hij dan wil overgaan tot het ontwikkelen van regelgeving en het stellen van minimumeisen. In dat geval willen we graag weten aan welke regels de staatssecretaris denkt en op welke termijn hij dat gaat uitvoeren.
Voor het overige hebben de leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren de volgende vragen aan de staatssecretaris :
- In voornoemde brief aan de Kamer schrijft voormalig minister Verburg over de aanbeveling wilde dieren te herplaatsen naar hun natuurlijke omgeving. Verburg concludeert echter tegen de aanbeveling in dat herplaatsen geen optie is. Hoe is deze conclusie tot stand gekomen en op welke wijze zijn de opvangmogelijkheden onderzocht?
- Is de staatssecretaris bekend met het aanbod van Vereniging Wilde Dieren de Tent Uit om alle niet gedomesticeerde dieren uit circussen in Nederland op te vangen? Zo ja, is de staatssecretaris bereid om op dit aanbod in te gaan? Zo nee, waarom niet?
-Voormalig minister Verburg heeft gezegd dat zij regels wil introduceren om het gebruik van deze dieren in entertainmentsvormen in stand te houden omdat volgens haar herplaatsing niet mogelijk is? Vervolgens zegt zij in reactie op het opvangaanbod van Wilde Dieren de Tent Uit dat ze daar niet toe zal overgaan omdat er al regels komen. Wat vindt de staatssecretaris van deze cirkelredenering? Vindt hij het toelaatbaar dat voormalig minister Verburg tegen de aanbevelingen van de in haar opdracht gedane onderzoeken ingaat, en haar eigen conclusies trekt?
- De Partij voor de Dieren was heel erg verbaasd over de antwoorden zij heeft ontvangen op Kamervragen over een circus dat illegaal rhesusapen en tijgerwelpjes in bezit bleek te hebben. In plaats van handhavend op te treden tegen dit circus, de dieren in beslag te nemen en boetes op te leggen vanwege het illegaal in bezit hebben van beschermde diersoorten, heeft het ministerie alsnog een vergunning afgegeven voor de betreffende dieren. Eigenhandige legalisering dus, in plaats van straf. We vinden dat de staatssecretaris dit niet kan maken! De ambitie om illegale handel in wilde dieren aan te pakken staat nota bene letterlijk in het regeerakkoord. Graag een uitleg, en kan de staatssecretaris daarbij ingaan op de verschillen met Dierenpark Emmen dat wel een boete opgelegd heeft gekregen (van € 40.000) voor het onder zich houden van illegale olifanten? Waarom heeft Emmen wel een boete gekregen voor het illegaal onder zich houden van beschermde diersoorten, en Circus Renz Berlin niet? Wordt het circus alsnog beboet voor het langdurig onder zich houden van illegale primaten? Hoe rechtvaardigt de staatssecretaris dat het gebruik en houden van deze primaten is gelegaliseerd door het ministerie, terwijl hetzelfde ministerie liever geen primaten in circussen ziet?
- Acht de staatssecretaris het toelaatbaar dat olifanten aan de ketting worden gebonden?
- Hoe vaak zijn circussen gecontroleerd op het welzijn van (niet)-gedomesticeerde dieren en de verplichte administratie hiervan? Wat is het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van het verplicht chippen van paarden, wat bij ruim 40 paarden van de paarden in de door de universiteit van Wageningen onderzochte circussen niet in orde was?
- Hoe vaak zullen circussen in 2011 gecontroleerd worden op het welzijn van (niet)gedomesticeerde dieren en de verplichte administratie hiervan? Wat zijn hier de verwachtte kosten van?
- Heeft de staatssecretaris de mogelijkheden om de ongeveer 30 verschillende in circus aanwezig zijnde exotische diersoorten op te vangen onderzocht? Wat zijn de kosten van inbeslagname en herplaatsing/opvang?
- Acht de staatssecretaris het toelaatbaar dat dieren voor entertainment worden gebruikt wanneer deze zwanger zijn, of ziek? Hoe wordt daarop gecontroleerd?
- Acht de staatssecretaris het toelaatbaar en in lijn met de vergunningen wanneer circussen primaten onder zich houden en hiermee fokken, terwijl deze niet optreden? Moeten circussen die rondreizen met niet-gedomesticeerde dieren, deze tentoonstellen, maar niet gebruiken in de show, voldoen aan de dierentuinrichtlijnen en zo nee, waarom niet?
- Wanneer wordt het aankomend beleid met regels ten aanzien van het houden en gebruiken van circusdieren afgerond en gaat deze in werking? Heeft het ministerie tijdens het schrijven van dit beleid advies gevraagd bij dierenbeschermingsorganisaties? Zo ja, welke organisatie(s)? Zo nee, waarom niet?
- In hoeverre denkt de staatssecretaris dat de behoeften van niet-gedomesticeerde/wilde dieren in circussen afwijkt van de behoeften van dieren in dierentuinen? Wordt het dierentuinbesluit tevens als uitgangspunt gebruikt voor de regels om dieren in circussen te houden en/of gebruiken? Zo nee, waarom niet?
- Acht de staatssecretaris het toelaatbaar dat het circuspubliek, waaronder kinderen, met (jonge) tijgers op de foto kan of met deze roofdieren kan spelen? Zo ja, tot welke leeftijd van de tijgers of andere grote roofkatten vindt de staatssecretaris dit toelaatbaar? Wie is verantwoordelijk wanneer een dergelijke samenkomst tussen publiek en dier leidt tot letsel?
- Hoe typeert de staatssecretaris het gebruik van een olifantenhaak om olifanten een kunstje te laten doen? Vindt hij dat toelaatbaar of zou hij het eerder dierenmishandeling noemen? Valt het gebruik van de olifantenhaak onder artikel 36, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Graag een reactie!
- De transportverordening is tevens van toepassing op circusdieren. De minimale stahoogte voor dieren is echter niet haalbaar wanneer giraffen getransporteerd worden. Toch wordt er in Nederland ongeveer wekelijks een giraf getransporteerd, liggend, om naar een nieuwe circuslocatie te rijden. In enkele gevallen moet het dieren bijna een etmaal liggend in haar trailer verblijven, terwijl giraffen in het wild vaak niet langer dan 15 minuten liggen. Acht de staatssecretaris het toelaatbaar dat giraffen in circussen gebruikt worden, mede gelet op de transporten? Zo ja, waarom? Zo nee, wordt het gebruik van giraffen in circussen verboden?
- Komt er een positieflijst van dieren die in circussen gebruikt mogen worden?
- Wat is de mening van de staatssecretaris over het besluit van o.a. het Groot Kerstcircus Den Haag om geen roofkatten meer in de show te gebruiken?
- Hoe verhoudt het houden van exotische dieren in koude temperaturen (onder de 15 graden) zoals bijvoorbeeld giraffen of Aziatische olifanten zich tot artikel 36 van de GWWD? Is de staatssecretaris op de hoogte van de ernstige gezondheidsrisico’s van het houden van deze dieren onder 15 graden, met als dood tot gevolg? Weet de staatssecretaris dat deze dieren in circussen in Nederland deze winterperiode meerdere malen onder de 15 graden werden gehuisvest?
- Denkt de staatssecretaris dat controles bij het circus door de AID een objectief beeld zullen opleveren, wanneer hun bezoek vooraf wordt aangekondigd bij circussen?
- Is de staatssecretaris ervan op de hoogte dat 19 van de 20 optredende olifanten in circussen in Nederland afkomstig is, en dus gevangen is, uit het wild? Hoe verhoudt zich dat door de mening van Minister Verburg in de brief aan de Tweede Kamer dat “Wel ben ik van mening dat dieren die uit het wild worden verworven, niet meer zouden moeten worden gebruikt in circussen.” Wat is het herplaatsingsbeleid van de staatssecretaris voor deze 19 olifanten?
- Vindt de staatssecretaris het acceptabel dat wilde dieren uit circussen worden verhuurd aan particulieren of bij voorbeeld evenementenbureau’s? Zo ja, op welke gronden en welke voorwaarden? Zo nee, gaat hij dit verbieden?
5) Evaluatie Dierentuinenbesluit
De Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer ontevreden over de beantwoording van de vragen die de commissie heeft gesteld aan voormalig minister Verburg over het Evaluatieonderzoek Dierentuinen. Het onderzoek, uitgevoerd naar aanleiding van een aangenomen motie, had een evaluatie moeten zijn van het Dierentuinenbesluit met daarbij aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen. Veel vragen over het welzijn van dieren zijn echter niet beantwoord, en de minister leek zo haar eigen conclusies te verbinden aan het inzicht dat we nu hebben over het functioneren van het Dierentuinenbesluit in de praktijk. Zij ging niet in op belangrijke resultaten uit het onderzoek en trok conclusies over zaken die helemaal niet zijn onderzocht. Het lijkt er sterk op dat het ministerie helemaal niet serieus naar de evaluatie heeft willen kijken. De conclusie ‘we kunnen alles laten zoals het is’ is niet onderbouwd en voor de Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dan ook onacceptabel.
De minister geeft aan dat de onderzoekers het beeld hebben gekregen dat het welzijnsniveau in Nederlandse dierentuinen in het algemeen voldoende tot goed is. De minister baseert zich hierbij op passages uit het onderzoek die refereren aan de gevoerde gesprekken en de bestudeerde verslagen van de visitatiecommissie en de AID. Voorts geeft de minister aan dat diverse respondenten, waaronder de geraadpleegde experts, van mening zijn dat de doelvoorschriften voor welzijn hoog zijn ingestoken.
De onderzoekers geven echter ook aan dat de beoordeling door de visitatiecommissie veel transparanter moet, door bijvoorbeeld de beoordelingscriteria openbaar te maken, en zij concluderen dat er onvoldoende sanctiemogelijkheden zijn. Daar heeft de minister het niet over. Is de staatssecretaris het met ons eens dat je pas sussende conclusies kunt trekken wanneer het welzijn van dieren in dierentuinen gedegen is onderzocht? En is hij daar ook toe bereid? We verwijzen ook hier naar de RDA-rapporten ‘Verantwoord Houden’ en ‘Agenda voor het Dierbeleid’. Het houden van dieren is niet vanzelfsprekend, niet onvoorwaardelijk en niet ongelimiteerd. Zonder expliciete afweging, waarbij de feiten over de mate waarin het welzijn en de belangen van de dieren wordt aangetast op tafel moeten liggen en worden afgewogen tegen de belangen van het tentoonstellen van deze dieren, hebben Dierentuinen geen automatisch bestaansrecht.
In dit licht zijn de Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook zeer verbaasd over de uitspraak van de minister dat zij educatie niet beschouwt als voornaamste bestaansrecht van Dierentuinen. Zij vervolgt door te stellen dat dagelijks veel gezinnen genieten van de dieren, vooral door ernaar te kijken. “Dat vind ik niet verkeerd, want ook het aanschouwen van dieren roept positieve gevoelens op en levert daarmee indirect een bijdrage aan natuurbesef”. Als het niet zo’n ernstige zaak zou zijn zou je er bijna om moeten lachen. Wat de minister hier doet is eerst het enige, tot nu toe nog doorslaggevende, argument voor het tentoonstellen van wilde dieren, onderuit halen als voorwaarde voor het bestaansrecht voor een Dierentuin om vervolgens toch op een zelfverzonnen educatief effect wijzen van het kijken naar opgesloten dieren en de positieve gevoelens die dat zou opwekken. Twee dingen hierover. Een: de educatieve functie is een wettelijke randvoorwaarde voor het bestaansrecht van een dierentuin, dus de minister vliegt hier behoorlijk uit de bocht. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Twee: de manier waarop de minister de educatieve functie van dierentuinen denkt in te vullen maakt van die educatieve rol een dode letter. Leuk voor de bühne ter verdediging van het bestaan van dierentuinen, maar nergens onderbouwd dat er ook een daadwerkelijke, substantiële educatieve waarde uitgaat van het tentoonstellen van dieren die zou kunnen opwegen tegen de welzijnsschade bij de dieren. We horen graag van de staatssecretaris hoe hij tegen de educatieve functie van dierentuinen aankijkt en welke concrete, meetbare invulling hij daaraan zou willen geven. Daarnaast krijgen we graag een toezegging dat het welzijn van dieren in dierentuinen goed wordt onderzocht. De resultaten hiervan zouden de basis moeten vormen voor een heroverweging van de rechtvaardiging van het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen, zoals aanbevolen door de RDA (Agenda voor het Dierbeleid).
Fokbeleid
Het Evaluatieonderzoek Dierentuinen concludeert dat dierentuinen nauwelijks dieren fokken om terug te plaatsen in de natuur, maar vooral om de dierentuinpopulatie in stand te houden. De minister neemt de aanbeveling van de onderzoekers over om dierentuinen het doel van fokken op te laten nemen in de protocollen.
De Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat er een einde moet komen aan het fokken met dieren in dierentuinen. Zolang dat toch gebeurt, is transparantie ten aanzien van het fokbeleid van groot belang. Het fokbeleid van dierentuinen zou in elk geval niet mogen leiden tot een overschot aan dieren. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Door het fokbeleid van de Europese dierentuinen wordt juist een grote hoeveelheid surplusdieren gecreëerd. Opvangcentra zoals Stichting AAP krijgen veel verzoeken om deze dieren op te vangen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Graag een toezegging van de staatssecretaris dat hij strikte voorwaarden zal verbinden aan het fokken met dieren in dierentuinen om het ontstaan van overschotten van dieren, die vervolgens worden aangeboden bij opvangcentra of worden afgemaakt, te voorkomen.
Vrijstellingsregeling
Verschillende inrichtingen waar verzamelingen dieren worden gehouden, bijvoorbeeld ten behoeve van vermaak of decoratie, zoals restaurants, hotels, campings en circussen vallen onder de Vrijstellingsregeling van het Dierentuinenbesluit en zijn niet vergunningplichtig. Hiervoor gelden geen huisvestings- en verzorgingseisen, maar slechts de algemene bepalingen uit artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Er zijn geen voorwaarden ten aanzien van het doel om dieren te houden en toezicht ontbreekt. De onderzoekers adviseren om deze instanties in kaart te brengen. De minister laat dat advies onbesproken en geeft alleen aan dat er geen meldingsplicht is en dat deze inrichtingen derhalve niet bekend zijn.
De Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onbegrijpelijk dat je in ons land bijzondere, uitheemse diersoorten zoals bijvoorbeeld flamingo’s mag gebruiken ter decoratie op een dance-feest, dat daar geen voorwaarden aan verbonden zijn en dat de overheid niet eens zicht heeft op de organisaties die dat doen. Als het advies van de onderzoekers om deze instanties in kaart te brengen niet wordt overgenomen, had de minister tenminste moeten beargumenteren waarom. Wij gaan er nu vanuit dat de staatssecretaris het advies wel overneemt, mede gelet op de RDA-conclusie dat de overheid als eindverantwoordelijke voor het welzijn van gehouden dieren minstens moet zorgen dat zij voldoende zicht heeft op die dieren. Graag een reactie.
De inrichtingen die onder de Vrijstellingsregeling vallen zijn bovendien vaak niet in staat om tegemoet te komen aan de huisvestings- en verzorgingseisen voor de dieren, wat ernstige welzijnsaantastingen met zich mee kan brengen. Daarom is het van groot belang om deze inrichtingen ook vergunningplichtig te maken, zodat zij ook aan voorwaarden die gesteld worden in het Dierentuinenbesluit moeten voldoen. Kan de staatssecretaris dit toezeggen?
Opvangcentra
Ook opvangcentra die wilde dieren houden vallen onder het Dierentuinenbesluit. Dit levert vaak onduidelijke situaties op. Opvangcentra richten hun aandacht op de gezondheid en het welzijn van individuele dieren, terwijl dierentuinen – in de strikte betekenis van het woord – het in stand houden van (dierentuin)populaties als doel hebben.
De Leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat ook dierentuinen dierenwelzijn als belangrijkste doel zouden moeten nastreven en moeten worden omgevormd tot opvangcentra voor wilde dieren die niet meer terug kunnen naar de natuur. Om te beginnen zouden dierentuinen een rol kunnen spelen bij het opvangen van dieren. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden, want dan staat de opvangfunctie centraal, en niet het vermaak zoals nu nog het geval is. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan?
Het is van belang dat kwaliteitscriteria voor opvangcentra duidelijk geformuleerd worden; niet alleen ten aanzien van huisvesting en verzorging, maar met name ook regels voor administratie en deze regels ook te handhaven, omdat ze anders erg kwetsbaar zijn.
De kwaliteit van de opvang van niet-gedomesticeerde inheemse dieren zal door het kwaliteitsprotocol dat is opgesteld door de Vereniging van Opvangcentra voor Niet-gedomesticeerde Dieren (VOND) verbeteren. Op het gebied van opvang van uitheemse niet-gedomesticeerde dieren moeten we constateren dat er geen verbeteringen zijn geweest. In de antwoorden van de minister op feitelijke vragen over de Voortgangsrapportage, die zij op 15 april jl. naar de Tweede Kamer heeft gestuurd blijkt dat er ook voor in beslaggenomen dieren geen grote verbeteringen zijn te verwachten op de korte termijn. De minister geeft aan dat er momenteel aanvullende welzijnsvoorschriften worden geformuleerd voor de opvang van in beslaggenomen in- en uitheemse dieren, waarna de contracten met opslaghouders worden afgesloten. Ofschoon deze toetsing het kaf van het koren zou moeten scheiden, lijkt in de praktijk dat de kwaliteit van de opvang onvoldoende kan zijn bij contractpartners (structurele sterfte van 25% of meer). Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar en wat zijn ambities voor de verbetering van de kwaliteit van de opvang van uitheemse niet-gedomesticeerde dieren?
6) Aanbieding Voortgangsrapportage Welzijn Paardenhouderij 2009 van de Sectorraad Paarden
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen al jaren op de enorme welzijnsproblematiek bij paarden en de noodzaak hier snel iets aan te doen. Deze problematiek is onder andere beschreven in het rapport 'Ongerief bij rundvee, varkens, pluimvee, nertsen en paarden' (2007) van de Animal Science Group (ASG) van de Wageningen UR. Dan gaat het om problemen als het eenzaam stallen van paarden terwijl het sociale dieren zijn, afwijkend gedrag dat hierdoor ontstaat, het veel te vroeg en abrupt spenen van veulens, het te jong in training brengen van paarden, het toepassen van verboden hulpmiddelen, fokkerij etc, etc, etc. Als bron voor dit rapport heeft de ASG het advies 'Mogelijke dierenwelzijnsproblemen in de paardenhouderij' van de RDA uit 2003 gebruikt. Ook dit rapport noemde al de grootste misstanden in de paardenhouderij, zoals:
-ï€ krappe stallen, waarbij de mogelijkheden tot contact, interactie met de omgeving, beweging en foerageren beperkt zijn;
-ï€ te energierijke, structuurarme voeding;
-ï€ een aantal trainingsmethoden, rijstijlen en hulpmiddelen;
-ï€ transport: stress bij laden/lossen en tijdens transport;
-ï€ onnatuurlijke wijze van voortplanting;
-ï€ veulens die te jong van de merrie worden gescheiden;
-ï€ cosmetische verzorging (zoals het scheren van tastharen) en fokken op schoonheidsidealen.
In 2007 heeft voormalig minister Verburg de sector, vertegenwoordigd in de Sectorraad Paarden (SRP), opgedragen om orde op zaken te stellen. De sectorraad moest binnen een jaar met een plan van aanpak komen om het paardenwelzijn in Nederland te verbeteren. De daarin aangekondigde maatregelen zouden binnen drie jaar moeten worden ingevoerd. Wanneer dit niet zou lukken, zou de overheid regels stellen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn van het begin af aan zeer sceptisch geweest over deze aanpak. Om te beginnen zou een eventueel Plan van Aanpak alleen van toepassing zijn voor de paarden die in de professionele paardenhouderij gehouden worden. Dat is slechts de helft van het aantal paarden en pony’s in Nederland. Was er voor die andere helft geen noodzaak om hun welzijn te verbeteren? Wij meenden van wel en dat doen we nog steeds.
Verder wezen we op de zeer beperkte mate van georganiseerdheid van de paardensector en het vrijblijvende karakter dat zo’n Plan van Aanpak zou hebben. Voor hoeveel paarden en pony’s zouden de afspraken dan eigenlijk een positieve stap vooruit betekenen? En hoe zouden noodzakelijke welzijnsverbeteringen kunnen worden afgedwongen? Op die vragen had de minister geen antwoord, en wij weten wel waarom: zo’n vrijblijvende aanpak kan helemaal geen verbeteringen garanderen.
Los van onze fundamentele kritiek op deze werkwijze zien we dat de beloftes die wel zijn gedaan keer op keer niet worden nagekomen. Het is werkelijk beschamend. Het is nu 2011, en er ligt nog steeds geen goed plan van de sectorraad terwijl dat er in 2008 al had moeten zijn. Laat staan dat er iets aan het aanpakken van de misstanden is gedaan. Wat er ligt is een plan dat uitblinkt in algemeenheden, vrijblijvendheid, waarin doelstellingen ontbreken, evenals ambitie en daadkracht. Ook voormalig minister Verburg heeft dit gezien en heeft de sectorraad tot drie keer toe gevraagd met een beter plan te komen. Zo gaf zij in 2009 als reactie op het plan van aanpak van de sector dat het plan verder moest worden uitgewerkt en geconcretiseerd. Zij vroeg de sector voor 1 augustus 2009 met een beter plan te komen, met daarin aangegeven wanneer wat is gerealiseerd en hoe dat bereikt gaat worden. In het AO Paardenhouderij op 8 april 2009 dat daarop volgde voegt zij hier nog aan toe dat dit nieuwe plan 'geloofwaardig' en 'gezaghebbend' moet zijn. Ook verlangde de minister van de sector elk jaar een voortgangsrapportage. In haar brief van 12 april 2010 dat voor de AO Dierhouderij op 2 februari 2011 op de agenda staat, geeft ze als reactie op de voortgangsrapportage over 2009 dat zij het als dé uitdaging voor de sector om dan dit jaar hun plannen maar concreet te maken. Want opnieuw is het niet gelukt.
Wij moeten constateren dat de sector vele kansen heeft gekregen van de minister om met een goed plan te komen. En nog steeds, na ruim drie jaar, blijkt de sectorraad niet in staat een fatsoenlijk en concreet plan op te stellen om het welzijn van paarden te verbeteren. Hierdoor staan er nog steeds heel veel paarden te verpieteren in hun box, zonder weidegang en zonder beweging, en zijn ook andere grote misstanden nog niet aangepakt. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit onacceptabel. We hebben de staatssecretaris op televisie horen roepen dat het vóór 1 september geregeld moet zijn. Aan de manier waarop hij dat uitsprak maakten we op dat hij dat wellicht nogal stoer vond van zichzelf. We kunnen hem mededelen: de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn in het geheel niet onder de indruk. Integendeel, want als deze opmerking inderdaad de aanpak van de staatssecretaris weergeeft, komt er weer een half jaar uitstel bij. En dan de vervolgvraag: welke voorwaarden stelt de staatssecretaris aan het plan? En wat doet hij als het of te laat is of te weinig geloofwaardig en gezaghebbend, of allebei? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren herhalen hun pleidooi: er moeten duidelijke regels komen voor de bescherming van alle paarden en pony’s in Nederland. De sectorraad is daar duidelijk niet toe in staat en heeft bovendien meer dan genoeg kansen gehad om te laten zien wat ze dan zou kunnen doen voor de paarden en pony’s waar ze wel welzijnsbeleid voor zou kunnen ontwerpen.
Naast het traject dat is gevoerd zijn de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren namelijk van mening dat ook op de inhoud van het plan en de voortgangsrapportage 2009 van de sectorraad heel veel valt aan te merken. Zo raakt het plan niet de kern van de welzijnsproblemen. De punten waar de sector zich hard voor maakt zoals Jacobskruiskruid, prikkeldraad, keuring van trailers, anti-doping controles, erkenning van hoefsmeden behoeven aandacht en actie maar zijn slechts druppels op een gloeiende plaat waarbij de sectorraad overigens sterk leunt op de overheid. De echte problematiek, zoals de eenzame opsluiting van paarden, weidegang, misstanden in de fokkerij, couperen van staarten, trainingsmethoden, maar bijvoorbeeld de transporten van slachtpaarden- en pony's naar zuid-Italië worden niet aangepakt.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren waren zeer verbaasd uit de mond van de staatssecretaris te horen dat bij solitaire stalling van een paard of pony geen dierenmishandeling vindt. Hij zou echt beter moeten weten. Gezond verstand vertelt ons dat je het sociale dieren niet aan moet doen om zonder soortgenootje zijn leven te slijten, wetenschappers en gedragsonderzoekers vertellen ons dat solitaire huisvesting het welzijn van paarden en pony’s ernstig in gevaar brengt en zijn eigen ervaring met pony’s zou de staatssecretaris daarbij moeten hebben leren hoe belangrijk de mogelijkheid tot sociaal contact met soortgenoten is voor deze dieren. Als de staatssecretaris niet bereid is te erkennen dat sociaal contact met soortgenoten een essentiële voorwaarde is voor het op welzijnsvriendelijke manier houden van paarden en pony’s, vreze we echt het allerergste voor deze dieren. We stellen de staatssecretaris bij deze in de gelegenheid om zijn eerdere uitspraken in Uitgesproken WNL terug te nemen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen heel graag duidelijkheid over waar de staatssecretaris precies staat ten opzichte van het welzijn van paarden en pony’s en de inzichten die daarover bekend zijn. We willen dus ook weten of hij de welzijnsanalyses die we eerder noemden onderschrijft. Graag een bevestiging. Als dat niet het geval is, willen we van de staatssecretaris weten op welke punten hij anders tegen de bevindingen aankijkt dan de onderzoekers.
Terug naar onze kritiek op het plan van de sectorraad dat uitblinkt in algemeenheden, vrijblijvendheid, waarin doelstellingen ontbreken, evenals ambitie en daadkracht. Een goed voorbeeld hiervan is het onderwerp huisvesting. De problematiek is helder: paarden zijn sociale dieren, en moeten niet eenzaam worden opgesloten in stallen die ook nog eens te krap zijn, en zeker niet langdurig. De aanpak is ook helder: leg minimale afmetingen van de stal vast, evenals verplichte weidegang en contact met andere paarden. Wat doet de sectorraad: die beschrijft weliswaar een mooi streefbeeld over een vorm van huisvesting waarbij 'recht wordt gedaan aan een goede samenhang tussen de behoefte aan sociale contacten, lichaamsbeweging, het natuurlijke eetgedrag en voorkomen van lichamelijke en natuurlijke ongemakken', maar een doelstelling en uitwerking daarvan ontbreekt. Daarmee is niet duidelijk wat de sectorraad wil bereiken op het gebied van huisvesting, op welke manier dit moet worden bereikt en op welk moment. De sectorraad gooit het over de boeg van dat er nog te weinig bekend is over wat er mis is en hoe het beter kan. Ze stelt 'dat er tot op heden objectieve parameters ontbreken om het welzijn van paarden in hun huisvesting te meten', en vraagt het ministerie om onderzoek naar ontwikkeling van parameters voor huisvesting. Een gecompliceerd onderwerp noemt de sectorraad dit, 'aangezien het begrip sociaal contact (nog) niet gedefinieerd is'. De voormalig minister honoreert de onderzoeksvraag, terwijl het probleem huisvesting/paarden en aanpak hiervan allang bekend zijn (afmetingen stal, weidegang, sociale contacten etc.). De resultaten uit dat onderzoek worden opgenomen in een Handboek Huisvesting, wat paardenhouders vervolgens te zijner tijd kunnen toepassen. Of niet, dus.
De conclusie is helder: uitstelgedrag en vrijblijvendheid vieren hoogtij in de aanpak van de welzijnsproblemen in de paardenhouderij. Er is nog een paard of pony beter van geworden, dat moet ook worden vastgesteld. De voormalig minister Verburg heeft in het AO van april 2009 gezegd dat een paard geen fiets is. Een fiets kun je straffeloos drie weken in de schuur of een garage zetten. Je hoeft er niet naar om te kijken. Zo kun je echter niet omgaan met een paard of pony...., aldus voormalig minister Verburg. De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren zijn van mening dat met dit plan en dit traject een paard ook ongestraft drie weken in een schuur kan worden gezet. Geen regeling en geen minister die het dier beschermt. Ten tijde van die uitspraak van de voormalig minister niet, en nu nog steeds niet. Kan de staatssecretaris aangeven of hij de aanpak van de sectorraad op het welzijnspunt huisvesting ‘daadkrachtig’ vindt? Zo ja, kan hij dit toelichten? Vindt de staatssecretaris het acceptabel als een paard 24 uur per dag in een box staat? Zo nee, hoe gaat de staatssecretaris dat aantoonbaar tegen?
Verder heeft het plan een hoog compromisgehalte. Ook voormalig minister Verburg heeft dat opgemerkt. Een voorbeeld is de speenleeftijd van 4 maanden, dat in de plannen van de sectorraad is opgenomen. Maar was dit nu niet juist de huidige praktijk (4-6 maanden)? En is dit door de ASG WUR niet juist als probleem benoemd? Kan de staatssecretaris aangeven hoe dergelijke punten concreet bijdragen aan de verbetering van paardenwelzijn?
Het belangrijkste bezwaar blijft dat het plan in elk geval niets doet voor de paarden en pony’s die buiten de bij de SRP aangesloten organisaties vallen. Dat is de helft van het totaal aantal paarden en pony's in Nederland, dus meer dan 200.00 paarden (totaal: 400.000 a 450.000). Opmerkelijk is dat de sectorraad zelf toegeeft dat zij het lastig vindt deze paardenhouders buiten de sector te bereiken, waarop zij de voormalig minister vraagt dit op zich te nemen. Die legt vervolgens de bal weer terug bij de sectorraad. Daar is maar één antwoord op: duidelijke welzijnsregels voor alle paarden en pony’s in Nederland.
Kortom, de leden van de fractie Partij voor de Dieren zijn van mening dat er sinds 2007 niet wezenlijks iets is gebeurd in de aanpak van de misstanden in de paardenhouderij. Onderschrijft de staatssecretaris deze constatering? Zo nee, wat is er dan sinds 2007 concreet veranderd? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit onacceptabel, en vinden dat allang het punt is bereikt waarop moet worden overgegaan tot het stellen van wettelijke regels voor paardenwelzijn. De tijd om als sector zelf orde op zaken te stellen en vrijblijvendheid is voorbij. Wat nodig is, is regelgeving in de vorm van een paardenbesluit met daarin de waarborgen, zijnde de minimale basiseisen, die ervoor kunnen zorgen dat alle paarden in Nederland het goed hebben. Want zelfs in het meest gunstige geval dat er een keer een overeenkomst tussen de sectorraad en de staatssecretaris wordt bereikt, worden heel veel paarden nog niet bereikt omdat zij buiten de bij de sectorraad aangesloten organisaties vallen. En ten tweede blijft alles op vrijwillige basis. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn ervan overtuigd dat met minimale basiseisen geen enkele paardenliefhebber moeite zal hebben. Juist die mensen die zich er niet aan gelegen voelen, daar zijn die regels voor nodig.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden nog een keer uitstel voor de SRP tot 1 september 2011 onverantwoord en onacceptabel. De de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen daarom ook graag van de staatssecretaris weten waar hij de verwachting op baseert dat de sectorraad de komende 7,5 maand nu wél met een goed plan komt, als dat al 3,5 jaar niet is gelukt? Kan de staatssecretaris aangeven wanneer voor hem wel het punt is bereikt dat hij overgaat van zelfregulering op het stellen van regels? Wat is daarvoor nodig?
De Partij voor de Dieren daagt de staatssecretaris uit een Paardenbesluit aan te kondigen en voor te bereiden. De Dierenbescherming heeft daar al een concept voor aangeleverd. Graag een reactie op dat voorstel, en heel graag actie nu.
7) Stand van zaken couperen paardenstaarten
De Partij voor de Dieren vindt het onbegrijpelijk dat voormalig minister Verburg in haar brief van 3 september 2010 aan de Kamer zo laconiek is over het nog steeds veelvuldig couperen van staarten bij paarden. Bij keuringen van trekpaarden in 2010 blijken er 30 van de 41 veulens een staart te hebben. 25% dus niet! De voormalig minister reageert hierop door de Koninklijke Vereniging Het Nederlands Trekpaard (KVTH) te vragen om gegevens te blijven monitoren en op te nemen in de Voortgangsrapportage van het Plan van Aanpak Paardenwelzijn 2010 van de Sectorraad Paarden. De Partij voor de Dieren vindt dit geen serieuze aanpak van een serieus probleem. Vindt de staatssecretaris een score van 25% gecoupeerde veulens op keuringen acceptabel? Deelt de staatssecretaris de opvatting dat het voortduren van het couperen van staarten bij veulens dan ook nog steeds een probleem is? Op welke wijze en termijn wil de staatssecretaris dit probleem aanpakken?
Sinds 2001 is het couperen van staarten van paarden in Nederland verboden, omdat dit een zeer pijnlijke ingreep is en een paardenstaart domweg een functie heeft. Dit verbod wordt echter vaak omzeild door paarden in Frankrijk te laten couperen, waar het nog wel is toegestaan. Tot nu toe heeft de minister, ondanks een aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en de PvdA, niets gedaan aan het beëindigen van deze sluiproute. Zo had allang via een wettelijke regel, een paardenbesluit bijvoorbeeld, een verbod kunnen worden opgenomen om met een gecoupeerd paard deel te nemen aan keuringen, wedstrijden, tentoonstellingen en vergelijkbare evenementen. Een andere regel die de minister had kunnen stellen is het onmogelijk maken om veulens in stamboeken in te schrijven die gecoupeerd zijn. De Partij voor de Dieren is van mening dat er alle mogelijkheden zijn om de sluiproute tegen te gaan. Is de staatssecretaris bereid concrete maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze sluiproute? Zo ja, door welke maatregelen en op welke termijn? Zo nee, waarom legt de staatssecretaris een Kamermotie hierover naast zich neer?
Vermeldenswaardig is trouwens dat paardenhouders in Frankrijk hun paarden nog wel mogen laten couperen, maar dat niet meer doen. Daar heeft de sector zich inmiddels zelf gereguleerd.
Voormalig minister Verburg schrijft in haar brief van 3 september 2010 aan de Kamer dat zij in Brussel zal aangeven voorstander te zijn van het verbod op het couperen van paarden. Kan de staatssecretaris aangeven wat hier de stand van zaken van is? Is hij bereid dit probleem in Brussel nogmaals te agenderen?
In de brief van 3 september 2010 aan de Kamer is ook te lezen dat drie oud-bestuursleden van de KVTH aangeven dat er binnen de Nederlandse landsgrenzen illegaal wordt gecoupeerd. De voormalig minister doet dat vervolgens af met de opmerking dat tot op heden controlerende instanties geen overtredingen met betrekking tot het coupeerverbod in Nederland is geconstateerd. De Partij voor de Dieren vindt dit een zeer verontrustend punt. Kan de staatssecretaris aangeven welke concrete inspanningen de laatste jaren zijn geleverd om naleving van dit verbod te controleren?
8) Dierenmishandeling in Batenburg
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn geenszins gerustgesteld door de antwoorden op de Kamervragen van de Partij voor de Dieren over het gebrek aan optreden van de AID bij de paardenmishandeling in Batenburg. Twee paarden zijn daar eind 2009 vanwege uithongering geeuthaniseerd door een dierenarts. Dit terwijl bijna een half jaar eerder de AID van deze uitgehongerde paarden op de hoogte was. Althans, dat is nu een van de onduidelijkheden in de beantwoording van de Kamervragen. Daarin schrijft de voormallig minister dat de melding in de zomer van 2009 en de melding in november 2009 twee verschillende situaties betreft. Dit terwijl in de antwoorden ook is te lezen dat de melding in de zomer wel betrekking had op dezelfde locatie. Kan de staatssecretaris duidelijkheid scheppen of het nu wel of niet om hetzelfde paard ging?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het ook onbegrijpelijk dat de politie en een burger kennelijk de mening zijn toegedaan dat het in de zomer van 2009 om een graatmager paard ging dat van uitputting de sloot in schoof, terwijl de AID zegt in kwestie geen acute welzijnsproblemen te hebben geconstateerd. Kan de staatssecretaris ook hier verheldering in brengen?
De voormalig minister geeft in beantwoording van de Kamervragen aan dat tegen de eigenaar van de dieren proces-verbaal is opgemaakt en daarnaast via het bestuursrechtelijke spoor direct maatregelen aangezegd om de situatie te verbeteren. Kan de staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is van zowel het bestuurs- als strafrechtelijke spoor in deze?
Kan de staatssecretaris ook aangeven hoe het nu met de paarden is gesteld die door de AID naar aanleiding van de melding in november 2009 zijn afgevoerd en in bewaring genomen toen bleek dat de situatie zich niet snel genoeg verbeterde, zoals uit de antwoorden uit de Kamervragen blijkt?
Kan de staatssecretaris ook aangeven hoe in het vervolg gaat worden voorkomen dat in Nederland nog paarden doodgaan door verhongering in een weiland?
Kan de staatssecretaris laten weten of diezelfde paardenhouder nu weer opnieuw paarden heeft, en zo ja, hoeveel en wat de gezondheidstoestand van deze dieren is? Deelt de staatssecretaris de mening dat in dit geval een permanent houdverbod uitkomst had kunnen bieden om recidive te voorkomen?
9) Rapport: Waterbuffel-, herten- en struisvogelhouderij in Nederland; Quickscan om risco's op ongerief in te schatten
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen de regels omtrent welke landbouwhuisdieren wel en niet gehouden mogen worden in Nederland, en welke regels daarbij gesteld worden. Het ‘rapport Waterbuffel-, herten- en struisvogelhouderij in Nederland; Quickscan om risco's op ongerief in te schatten’ maakt naar mening van de leden van fractie van de Partij voor de Dieren duidelijk dat in ieder geval waterbuffels, struisvogels en herten niet gehouden kunnen worden in commerciële houderijen zonder dat hun welzijn ernstig wordt aangetast, deelt de staatssecretaris deze conclusie? In de brief van zijn voorganger wordt aangegeven met de drie sectoren wordt besproken hoe het welzijn van de dieren daar waar nodig verbeterd kan worden. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren willen weten wat er tot nu toe uit deze gesprekken is gekomen, wat is de stand van zaken hierbij? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat zelfs bij een aanscherping van de welzijnseisen deze dieren zullen lijden onder de manier waarop zij gehuisvest, getransporteerd en geslacht worden. Het rapport maakt duidelijk dat de industrie niet tegemoet komt aan de natuurlijke behoeften van deze dieren. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zien willen dan ook dat waterbuffels, herten en struisvogels snel mogelijk van de positieflijst gehaald worden. Graag een reactie van de staatssecretaris hierop, is hij bereid commerciële houderij van deze dieren zo snel mogelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het rapport stelt dat waterbuffels een grote natuurlijke behoefte hebben aan water en modder, om af te koelen. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zien de aanwezigheid van modder als onontbeerlijk voor het welzijn van waterbuffels, deelt de staatssecretaris deze mening? Zo ja, op welke wijze wil hij de toegang tot water en tot modder voor waterbuffels in Nederland garanderen? Zo nee, waarom niet? Tevens komt uit het rapport sterk naar voren dat waterbuffels niet zonder de andere kuddeleden kunnen. Dit gegeven verhoudt zich slecht met de huidige praktijk waarin waterbuffels zeker niet altijd toegang hebben tot de andere kuddeleden, deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Is de staatssecretaris bereid de positieflijst zo aan te passen dat waterbuffels daar niet meer op voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ook herten zijn niet geschikt om gehouden te worden, zo blijkt uit de quick-scan. De dieren hebben een natuurlijke neiging tot vluchten die nooit helemaal zal verdwijnen, dat betekent dat het houden van deze dieren nooit stress-vrij voor deze dieren zal zijn, deelt de staatssecretaris deze mening? Ook de grote problemen die bij het transport en bij slacht van deze dieren komen kijken zijn in de ogen van de Partij voor de Dieren onacceptabel. Volgens de leden van fractie van de Partij voor de Dieren moet dit gegeven leiden tot een verbod op het houden van deze dieren. Graag een reactie. Herten worden momenteel ontdaan van hun gewei in de houderijen. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit een ingreep is, en als zodanig ook zou uitgefaseerd moeten worden, volgens de ambities die zijn neergelegd om te komen tot een duurzame veehouderij? Deelt de staatssecretaris dan dus de mening dat het houden van herten niet mogelijk is in het beeld dat werd geschetst van een duurzame veehouderij door de voorganger van de staatssecretaris? Is de staatssecretaris bereid herten te schrappen van de positieflijst van de te houden dieren in Nederland? Zo nee, waarom niet, en neemt hij dan afstand van de ambitie om te komen tot een dierhouderij waar ingrepen niet meer noodzakelijk zijn?
Uit het rapport blijkt ook dat struisvogels niet gehouden kunnen worden in houderijen, omdat ze hun natuurlijk gedrag daarin onvoldoende kunnen uiten. Struisvogels zijn sociale dieren die in grote groepen samenleven, en grote afstanden moeten kunnen lopen. In houderijen wordt de ruimte die de dieren krijgen echter danig beperkt, ook omdat ze anders, doordat ze willen vluchten, een te grote snelheid ontwikkelen en zichzelf te pletter lopen. Struisvogelkuikens leren van hun ouders hoe ze zich bijvoorbeeld moeten voeden, ook dit natuurlijk gedrag is niet mogelijk binnen houderijen. Verder blijkt dat het transport voor deze dieren zeer veel ongerief oplevert, en ook is de sterfte onder kuikens schrikwekkend hoog (meer dan 30%). De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat het rapport inzichtelijk maakt waarom deze dieren niet gehouden kunnen worden in Nederland, en vragen de staatssecretaris om struisvogels van de positieflijst te verwijderen. Is hij hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien meer diersoorten die commercieel gehouden worden, terwijl zij hiervoor niet geschikt zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor het houden van kamelen en alpaca’s. Dat, terwijl deze dieren niet opgenomen zijn in het besluit voor productie te houden dieren. Is de staatssecretaris hiervan op de hoogte? Om hoeveel houderijen gaat het totaal in Nederland, en hoe kan het zijn dat deze situatie bestaat? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onbestaanbaar dat in een land als Nederland bijvoorbeeld kamelenmelkerijen bestaan, en vragen de staatssecretaris of hij deze mening deelt. Exotische dieren kunnen in Nederland niet gehouden worden, en zeker niet voor productiedoeleinden, deelt de staatssecretaris deze mening? Hoe wil hij een einde maken aan deze houderijen?
10) Monitoring integraal duurzame stal- en houderijsystemen
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn niet onder de indruk van de voortgang die er wordt geboekt mbt integraal duurzame stallen. Ten eerste onderschrijft de Partij voor de Dieren de definitie niet die momenteel wordt gebruikt om integrale duurzaamheid aan te duiden. Als er slechts één of meerdere aspecten van een stal bovenwettelijke elementen bevatten, bijvoorbeeld een ammoniak-arme vloer, is er nog geen integrale duurzaamheid bereikt, onderschrijft de staatssecretaris deze conclusie? Veel van de maatregelen die momenteel worden genomen om de ammoniakuitstoot gaan bovendien ten koste van het dierenwelzijn: ammoniakarme vloeren zijn vaak zeer glad waardoor de dieren makkelijk uitglijden, luchtwassers zorgen ervoor dat de dieren nooit meer buitenlucht zien. Graag een reactie.
Deelt de staatssecretaris de mening dat er slechts van integrale duurzaamheid gesproken kan worden wanneer aan alle elementen hiervan wordt voldaan, en dat dus ook alleen stallen waar dieren hun natuurlijk gedrag kunnen uiten, en waar zij geen ingrepen hoeven te ondergaan, integraal duurzaam genoemd kunnen worden? Als deze definitie gehanteerd wordt, hoeveel procent van de in Nederland aanwezige stallen is dan integraal duurzaam te noemen? Graag een reactie. De voortgang die nu wordt geboekt mbt integraal duurzame stallen, zou er volgens de voorganger van de staatssecretaris toe moeten leiden dat in 2023 alle stallen integraal duurzaam zullen zijn. Deelt de staatssecretaris de mening van de Partij voor de Dieren dat voortschrijdend inzicht er hoogstwaarschijnlijk voor zal zorgen dat we in 2023 strengere normen stellen aan huisvesting dan de voorwaarden die we nu aan stallen stellen om integraal duurzaam te mogen heten? Dit zeker gelet op het feit dat er een ambitie ligt om in 2023 alleen nog een duurzame veehouderij te hebben in Nederland, waar dieren hun natuurlijk gedrag kunnen uitoefenen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het traject van ‘integraal duurzame stallen’ waarbij een kleine bovenwettelijke aanpassing al in aanmerking komt voor deze benaming? Met andere woorden, deelt de staatssecretaris de mening dat de stallen die nu integraal duurzaam genoemd worden, dit in 2023 niet zullen zijn? Zo ja, op welke wijze zal de transitie die nodig is om tot diervriendelijke en duurzame huisvesting te komen, werkelijk in gang worden gezet? Kan de staatssecretaris bij de beantwoording van bovenstaande vragen ook ingaan op de ambities van de Nota Dierenwelzijn om het perspectief van het dier leidend te laten zijn bij de inrichting van stallen? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit nu niet wordt toegepast? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zien wel dat er een aantal ontwerptrajecten zijn opgestart voor stallen waarbij wel vanuit dit uitgangspunt wordt gedacht, maar zij zien ook dat deze stallen er in de praktijk niet zijn, en dat er ook geen concrete plannen zijn om deze stallen daadwerkelijk te realiseren. Deelt de staatssecretaris die observatie, en hoe beoordeelt hij dit? Wat is er nodig om ervoor te zorgen dat er geen gangbare schuren meer worden neergezet, maar daadwerkelijk innovatieve stallen, waarbij het perspectief van de dieren inderdaad leidend is? Deelt de staatssecretaris de mening dat, gezien de vaak veel hogere kosten van deze stallen ten opzichte van een simpele blokkendoos als megastal, deze ontwikkeling niet vanuit de markt zelf zal komen, en dat deze afgedwongen zal moeten worden met behulp van regelgeving? Op welke wijze wil de staatssecretaris hier invulling aan geven?
Ten tweede willen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren opmerken dat zij het vreemd vinden dat in monitoring van integraal duurzame stallen de biologische stallen worden meegeteld. Immers, voor biologische veehouders gelden meer verplichtingen aan de manier waarop dieren gehouden worden dan voor gangbare veehouders, die door andere normen dan die van de overheid worden afgedwongen. Biologische veehouders worden ook niet of nauwelijks ondersteund door de overheid, terwijl dit voor de gangbare veehouders wel een mogelijkheid is. Hoeveel
% van de stallen zou integraal duurzaam genoemd kunnen worden, volgens de definitie van de staatssecretaris, wanneer biologische stallen niet meegeteld worden? Graag een reactie.
11) Reactie op verzoek commissie om een reactie op het overzicht van WUR Livestock Research van de welzijnsprestaties biologische veehouderijsectoren
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de update over de welzijnsprestaties in de biologische veehouderij. Hoewel er op veel punten een bewezen meerwaarde is voor het dierenwelzijn van de biologische manier van houden, zijn er ook een groot aantal punten aan te wijzen waarin de biologische veehouderij nog stappen moet maken om het dierenwelzijn te borgen en te verbeteren. De Partij voor de Dieren ziet dat de sector hier mee bezig is, maar betreurt het ook dat op een aantal punten geen enkele voortgang is geboekt ten opzichte van de nul-meting in 2007. Deelt de staatssecretaris deze zorg?
Op welke manier houdt de staatssecretaris toezicht op het verbetertraject binnen de biologische veehouderij? Geven er elementen in de update volgens de staatssecretaris aanleiding om het verbetertraject te intensiveren, en om ook vanuit de overheid mee te werken aan het bereiken van werkelijke vooruitgang? De grootste problemen zitten wat de leden van fractie van de Partij voor de Dieren betreft bij de biologische veehouderij bij de ingrepen die nog steeds toegepast worden, en bij de problemen met de mannelijke lijn . Deelt de staatssecretaris die mening, en welke concrete plannen bestaan er om deze problemen voortvarend op te pakken? Deelt de staatssecretaris de mening dat zeker in de biologische veehouderij de jonge dieren zo veel mogelijk bij de moeder zouden moeten kunnen blijven in de eerste periode van hun leven? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zien dat het project Kalveren bij de koe goede resultaten geeft, en dat dit werkelijk een verbetering voor het dierenwelzijn met zich mee brengt. Is de staatssecretaris bereid dit project uit te breiden, zodat meer veehouders hiermee ervaring kunnen opdoen?
De voorganger van de staatssecretaris geeft in de brief aan de regering waarde hecht aan de samenwerking tussen de biologische en de gangbare veehouderij. Op welke wijze wordt de kennis vanuit de biologische veehouderij en het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van deze sector ook gecommuniceerd naar en gebruikt door de gangbare veehouderij? Deelt de staatssecretaris in dit kader ook de mening van de leden van fractie van de Partij voor de Dieren dat onderzoek specifiek gericht op de biologische veehouderij gecontinueerd moet worden, zeker ook juist omdat de gangbare veehouderij daar ook zijn voordeel mee kan doen? Op welke wijze wil hij garanderen dat ook na 2012, wanneer er geen biologisch geoormerkte onderzoeksbudgetten naar biologisch onderzoek gaat, er gericht onderzoek kan worden gedaan ten behoeve van de biologische veehouderij?
12) Plan van aanpak verbetering welzijn konijnenhouderijen
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer teleurgesteld over het uitblijven van een aanpak van de misstanden in de konijnenhouderij. De quick-scan van de WUR op ongerief bij onder andere commercieel gehouden konijnen (2009) wees duidelijk uit dat konijnen geen geschikte dieren zijn om commercieel te houden. Agressie tussen de dieren komt veel voor omdat zij geen natuurlijke rangorde in stand kunnen houden, de draadgazenbodems zorgen voor ernstige voetzoolaandoeningen en veel van de dieren hebben vergroeiingen aan de ruggengraat omdat zij zich niet kunnen oprichten, om maar een klein aantal van de geconstateerde misstanden te noemen.
Bovendien is de Nederlandse konijnenhouderijsector geheel afhankelijk van het buitenland, omdat er in Nederland geen slachterij voor konijnen is. Dat betekent dus dat de dieren na een ellendig leven op draadgaas en in afzondering, lange tijd op transport moeten voordat ze uiteindelijk geslacht worden. De Partij voor de Dieren vindt dit onacceptabel. Is de staatssecretaris bereid, nu blijkt dat konijnen nooit onder omstandigheden gehouden kunnen worden waarin zij hun natuurlijk gedrag kunnen uiten, om deze dieren van de positieflijst te verwijderen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de ambitie om te komen tot een duurzame veehouderij waarin dieren in staat worden gesteld hun natuurlijk gedrag uit te oefenen?
De sector heeft van de voorganger van de staatssecretaris de tijd gekregen om zelf tot welzijnsverbeteringen te komen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien dat er nog nauwelijks voortgang is geboekt in dit traject. Waarom moet het zelfs vanaf nu nog 5 jaar duren voordat er een minieme welzijnsverbetering, namelijk het plaatsen van kunststofmatjes is de kooien, is gerealiseerd? En waarom moet het verstrekken van ruwvoer nog 2 jaar op zich laten wachten? Graag een reactie, deelt de staatssecretaris de mening dat dit weinig voortvarend is? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit tekenen voor de opstelling van de konijnensector en vinden dat het tijd is dat de overheid een einde maakt aan deze manier van dieren houden. Graag een reactie.
Momenteel wordt er een proef uitgevoerd naar semi-groepshuisvesting. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren krijgen graag meer inzicht in de opzet en de voorlopige resultaten van deze proef. Hoeveel extra ruimte is er binnen deze semi-groepshuisvesting beschikbaar voor de dieren? Deelt de staatssecretaris de mening dat ook semi-groepshuisvesting niet zal voldoen aan de ethologische behoefte? Deelt de staatssecretaris de mening dat het traject van welzijnsverbetering dat momenteel – al is het zeer langzaam- is ingezet in deze sector dus ook niet zal leiden tot een dusdanige verbetering van het dierenwelzijn dat hiermee invulling gegeven wordt aan de ambitie van een duurzame veehouderij, gedefinieerd als een veehouderij waarin dieren hun natuurlijk gedrag kunnen uitoefenen? Deelt de staatssecretaris de mening dat deze dieren dan ook van de positieflijst van te houden productiedieren verwijdert dienen te worden? Is de staatssecretaris hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze en termijn kan deze sector dan voldoen aan de ambities voor een duurzame veehouderij?
13) WUR-onderzoeksrapport inzake de kantelbox voor kleinere slachterijen
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren hebben het WUR-onderzoeksrapport inzake de kantelbox voor kleinere slachterijen met veel belangstelling gelezen. Het rapport onderschrijft de mening van de leden dat dieren die onbedwelmd worden geslacht, lange tijd pijn kunnen lijden voordat zij het bewustzijn verliezen. Om een einde te maken aan dit vermijdbare dierenleed hebben de leden een wetsvoorstel ingediend om het slachten van dieren die niet zijn bedwelmd te verbieden. De leden constateren dat de onderzoekers van de WUR ook aanbevelen om dieren alvorens de slacht te bedwelmen, en vragen de staatssecretaris naar zijn mening over dit onderwerp. Onderschrijft de staatssecretaris de conclusie dat dieren meer lijden tijdens de slacht wanneer zij onbedwelmd zijn? En onderschrijft de staatssecretaris de conclusie dat het fixeren van runderen mbv de kantelbox, zodat zij op hun rug komen te liggen voordat zij bewusteloos zijn, extra dierenleed met zich meebrengt? Op welke wijze wil de staatssecretaris dit dierenleed stoppen?
14) Transportverordening voor hobbydierhouders
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vragen zich af of het onderscheid dat nu tussen hobbydieren en niet-hobbydieren gemaakt wordt wel in het belang van het dier is. De transportverordening hield al in dat voor transporten binnen de 65 km geen vergunning vereist is. Voor dieren die verder dan deze 65 km vervoert worden, is het naar mening van de Partij voor de Dieren van belang om voorwaarden aan het transport te kunnen stellen. Of dit nu gaan om hobbymatig of commercieel gehouden dieren, dat maakt voor het dier niet uit, noch voor de aantasting in het welzijn die dit transport voor het dier kan betekenen, deelt de staatssecretaris deze mening? Om hoeveel vervoersbewegingen gaat het naar schatting van de staatssecretaris binnen de hobbydierhouderij, en hoeveel van deze transportbewegingen zijn langer dan 65 km? Welke aanvullende eisen worden er gesteld aan commerciële transporten, en welke minimale voorwaarden, indien daar sprake van is, worden er gesteld aan hobbymatig transport?
Waarom is ervoor gekozen om het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig vervoeren van dieren te maken op basis van het aantal dieren? Deelt de staatssecretaris de mening dat dit lukraak gekozen is? Deelt de staatssecretaris de mening dat deze regel meer transportbewegingen uitlokt, om zo maar onder de afgesproken aantallen te blijven, zonder dat het werkelijk iets zegt over de redenen waarom dieren getransporteerd worden? Deelt de staatssecretaris de mening dat het logischer zou zijn om voor alle dieren te stellen dat zij maar een beperkt aantal uren mogen vervoerd worden, en dat dit ten alle tijden dient te gebeuren onder goede omstandigheden, waaronder de beschikbaarheid van drinkwater en een acceptabele temperatuur tijdens het transport? Zo ja, is de staatssecretaris bereid de regels hiertoe te verduidelijken dan wel aan te passen? Zo nee, waarom niet?
15) Plan van aanpak "Minder biggensterfte in de Nederlandse zeugenhouderij"
De hoge biggensterfte in zowel de gangbare als in de biologische veehouderij is al jaren een punt van zorg. De brief die nu op de agenda van het overleg staat, dateert al van 1 december 2009 en presenteert het plan van aanpak binnen de sector om te komen tot een verminderde biggensterfte. Rond die tijd was het gemiddelde sterftepercentage binnen de gangbare veehouderij 12,8 procent, en in de biologische sector zelfs nog hoger. Graag horen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren welke percentages biggen er nu sterven in de eerste weken van hun leven. Welke verbetering heeft het voorliggende plan gehad op de biggensterfte?
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dat de hoge biggensterfte symptomatisch is voor de systeemfouten van de veehouderij. De constatering in de sectoraanpak van dit probleem, dat in Ierland de biggensterfte lager is door de kleinere worpgroottes en de hogere arbeidsinzet per zeug, bevestigt dit beeld. De Partij voor de Dieren is van mening dat een natuurlijker en robuuster dierenras, in combinatie met betere huisvesting (meer ruimte en een buitenuitloop) en meer aandacht voor de dieren, ook met betrekking tot gezonde en geschikte voeding, een deel van het probleem zouden kunnen oplossen. Zij vragen zich af waarom dit nauwelijks onderdeel blijkt te zijn van de gekozen aanpak. Is het waar, dat bij dieren die van nature een kleinere worp hebben, ook minder biggensterfte optreed? Zo ja, waarom is het verkleinen van de worp, door meer natuurlijke rassen in te zetten, geen onderdeel van de aanpak van de problematiek, maar wordt er in plaats van de biggentomen te verkleinen, nog steeds ingezet op meer dieren per worp? De huisvesting voor zeugen is nadrukkelijk ook een onderdeel van het probleem, en kan als zodanig dus ook een onderdeel van de oplossing vormen. Een ander kraamhok, met mogelijkheden voor de zeug om moedergedrag uit te oefenen, zoals het bouwen van een nest, lijkt daarbij ook voor de hand te liggen. Het fixeren van de moederzeug tussen stangen is volgens de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren een grove aantasting van het dierenwelzijn, en zou niet meer voor mogen komen in een daadwerkelijk duurzame veehouderij, deelt de staatssecretaris deze mening? Wat is de visie van de staatssecretaris op het beëindigen hiervan?
16) Resultaten evaluatie gasverdoofd castreren en bijbehorend actieplan
CO2 verdoving mag dan volgens de review door de Nederlandse professors beter voor het dierenwelzijn worden geacht dan geen verdoving, kan de staatssecretaris desondanks bevestigen dat verdoving met CO2 veel dierenleed met zich meebrengt? Het Duitse onderzoek van Mulhbauer et al (2009) concludeerde tevens dat de stress die verdoofd castreren met zich meebrengt, onaanvaardbaar is. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren delen deze mening en zijn benieuwd naar de mening van de staatssecretaris hierover.
De voorganger van de staatssecretaris concludeert in de Kamerbrief dat gasverdoofd castreren, mits goed uitgevoerd, beter is dan onverdoofd castreren. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vragen de staatssecretaris of hij van mening is, dat niet castreren beter is dan verdoofd castreren, en hoe hij er werkt van gaat maken dat de praktijk van het castreren van biggen helemaal stopt. Welke termijn heeft de staatssecretaris voor ogen om daadwerkelijk met castreren te stoppen? Is hij bereid om de nu afgesproken termijn, namelijk 2015, naar voren te brengen, ook om de varkenshouders die nu al gestopt zijn met castreren, te helpen hun afzet te garanderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn? Is het waar, dat in Duitsland, en wellicht ook in andere landen, pijnbestrijding wordt toegediend na het castreren van biggen? Waarom is dit niet het geval in Nederland? Welk voordeel voor het dierenwelzijn zou het verplichten van pijnbestrijding met zich mee kunnen brengen? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn ervan op de hoogte dat ook in Nederland proeven zijn uitgevoerd waarbij de biggen pijnstillers kregen toegediend. Dit had een zeer positief effect op de biggen. Waarom wordt dit niet standaard toegepast, en is de staatssecretaris bereid dit in te stellen? Zo neen, waarom niet?
17) Uitfaseren waterbad
Al jaren is bekend dat de bedwelming van pluimvee voor de slacht, met behulp van het waterbad, onvoldoende is om het dierenwelzijn te garanderen. Veel van de kippen die met behulp van het waterbad verdoofd zouden moeten worden, worden nu bij bewustzijn geslacht. De Partij voor de Dieren vindt dit onacceptabel, en vraagt of dit ook de mening van de regering is, mede gelet op de uitspraken van premier Rutte tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 2010. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn dan ook hogelijk verbaasd over het aangekondigde uitstel dat de pluimveeslachterijen krijgen om nog een half jaar door te gaan met deze, bewezen inadequate methode. Waarom is dit uitstel verleend? Wat zijn de technische tegenvallers die worden genoemd in de brief? Hoe kan het zijn, dat een traject dat al zo lang geleden afgesproken is, nu opeens niet wordt doorgezet? Welke oorzaken ziet de staatssecretaris hiervoor, en hoe wil hij deze wegnemen? Deze regering zegt geen voorstander van gedogen te zijn, hoe verhoudt zich dit tot het nog langer gedogen van een situatie die, zoals wel bekend, zeer veel dierenleed met zich meebrengt? Mogen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren ervan uitgaan dat de staatssecretaris alles op alles zet om binnen drie maanden het waterbad uitgefaseerd te hebben?
18) Ontwikkelingen rond megastallen
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van het voornemen van de staatssecretaris om een brede maatschappelijke discussie te houden over megastallen. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn de staatssecretaris erkentelijk dat hij de bezwaren die in de samenleving leven over dit onderwerp serieus lijkt te nemen. Megastallen brengen enorme bezwaren met zich mee, voor het dierenwelzijn, voor de volksgezondheid, voor het landschap in Nederland. Megastallen zijn een slechte ontwikkeling, ook voor de gezinsboeren die de staatssecretaris steeds zegt te willen beschermen, deelt de staatssecretaris deze mening? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren willen graag weten wat de plannen van de staatssecretaris zijn voor de brede maatschappelijke discussie die hij heeft aangekondigd. Hoe wordt dit proces opgezet, wanneer gaat het van start, en hoe wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat iedereen die dit onderwerp belangrijk vindt, ook daadwerkelijk mee kan praten? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren hebben in het verleden gezien dat bezwaren tegen megastallen en tegen de intensieve veehouderij worden weggezet als emotioneel en nimby, kan de staatssecretaris garanderen dat dit niet het geval zal zijn bij de brede maatschappelijke discussie die hij in gedachten heeft? Erkent de staatssecretaris dat ook bezwaren die wetenschappelijk niet gefundeerd kunnen zijn, wel degelijk bezwaren kunnen zijn, en is hij bereid hier ook als zodanig mee om te gaan?
19) Tweede voortgangsrapportage NAD en NDW & Staat van het Dier
Over een maand zal de nieuwe voortgangsrapportage opgesteld worden. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn benieuwd naar de voortgang die op dit moment is geboekt, en willen die gelegenheid aangrijpen om uitgebreid terug te kijken op de eerste jaren van de uitvoering van de Nota Dierenwelzijn van het vorige kabinet. Zij willen echter wel een aantal punten aanstippen in het kader van de voortgangsrapportage van februari 2010, en enkele andere punten onder de aandacht van de staatssecretaris brengen.
In antwoorden op Kamervragen van de leden van fractie van de Partij voor de Dieren heeft de staatssecretaris aangegeven dat het inderdaad voorkomt dat kalveren onder de 36 kg niet worden afgenomen, omdat zij economisch gezien niet rendabel zouden zijn om af te mesten, en dat deze kalveren dus gedood worden. De staatssecretaris geeft daarbij aan dat ook de vraag in hoeverre het doden van commercieel gehouden dieren, waarvan het houden niet economisch rendabel is, ethisch aanvaardbaar is, pas op een veel later moment beantwoord zal kunnen worden. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vinden dit hoogst opmerkelijk. Het doden van kalveren die niet snel genoeg een bepaald gewicht hebben bereikt vinden de leden van fractie van de Partij voor de Dieren onaanvaardbaar, deelt de staatssecretaris deze mening niet? In de Wet Dieren wordt de intrinsieke waarde van het dier erkend. Los van het nog niet in werking zijn getreden van deze wet, is dit een erkenning van de waarde van het dier, los van zijn nut voor de mens, die Kamerbreed wordt gedeeld. Het uitblijven van een daadwerkelijke invulling hiervan, wat onder meer dus leidt tot het achteloze doden van economisch onrendabele productiedieren, is volgens de leden van fractie van de Partij voor de Dieren onaanvaardbaar. Graag een hernieuwde reactie van de staatssecretaris op dit probleem, waarbij ook wordt ingegaan op het tijdspad van het ontwikkelen van regels om hier een einde aan te kunnen maken.
Burger en consument
Er wordt in de voortgangsrapportage gesteld dat LNV wil bijdragen aan objectieve informatie over de bedrijfsvoering in de veehouderij, en dat dit via het Voedingscentrum gerealiseerd zal worden. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zien op deze website echter eerder reclame gemaakt voor de intensieve veehouderij (“In de intensieve veehouderij krijgen dieren voldoende te eten, het klimaat en de temperatuur in de stal zijn optimaal, de gezondheid van dieren wordt in de gaten gehouden en bij ziekte krijgen de dieren medicijnen. Op deze punten wordt voldaan aan de eisen van dierenwelzijn.” Bron: http://www.voedingscentrum.nl/nl/eten-herkomst/dierenwelzijn/veehouderij.aspx ). Volgens de leden van fractie van de Partij voor de Dieren is deze informatie feitelijk onjuist en zeker niet objectief. Het licht de burger niet voor over de misstanden die zich in deze industrie afspelen. Het zal de consument dan ook zeker niet stimuleren om dierlijke producten te kopen die op een meer duurzame en diervriendelijke manier zijn geproduceerd, deelt de staatssecretaris die mening? Ook de filmpjes die in de voortgangsrapportage aangekondigd worden over de diverse houderijsystemen kunnen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren niet vinden. Wanneer zal het voedingscentrum daadwerkelijk mensen gaan informeren over wat zich achter de staldeuren afspeelt, en op welke wijze zal dit ingevuld worden?
Landbouwhuisdieren
De regering heeft in het regeerakkoord aangegeven slechts op Europese regels in te willen zetten voor de verbetering van het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren krijgen graag een compleet overzicht van de acties die op dit terrein al zijn ondernomen richting de Europese Commissie, en welke acties hiervoor in voorbereiding zijn. Kan de staatssecretaris hierbij ook ingaan op de stand van zaken rond de brief die het vorige kabinet aan de Europese Commissie heeft gestuurd waarin verzocht wordt om regelgeving voor vleeskuikenouderdieren, kalkoenen en nertsen?
Graag horen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren de laatste stand van zaken omtrent de Welfare Quality monitor van de staatssecretaris. Hoe ver is het ontwikkelen en implementeren hiervan, voor de verschillende diercategorieën?
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren missen bij de kalverhouderij aandacht voor het voer dat deze dieren ter beschikking wordt gesteld. Zij pleiten ervoor om de sector te verplichten kalveren altijd de beschikking te geven over drinkwater en ruwvoer, en horen graag de reactie van de staatssecretaris op dit voorstel. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn ook zeer benieuwd hoe de gesprekken met de kalverensector over het terugbrengen van het transport zijn gelopen, graag een stand van zaken hieromtrent. De uitwerking van de motie Van der Vlies om rubbermatten verplicht te stellen bij de huisvesting van kalveren is ook ronduit teleurstellend te noemen. Hoe kan het zijn dat deze motie niet gewoon al uitgevoerd is? Deelt de staatssecretaris de mening dat uitvoering van deze motie wordt tegengehouden om economische redenen, niet omdat er meer onderzoek nodig zou zijn? Hoe beoordeelt hij dit, en is hij bereid de motie onverkort op de kortst mogelijke termijn uit te voeren?
Bij de melkveehouderij wordt opgemerkt dat de amvb huisvesting melkvee begin 2011 van kracht zou moeten gaan, hoe staat het met de voorbereidingen hiervan?
Graag krijgen de leden van fractie van de Partij voor de Dieren ook een stand van zaken met betrekking tot de ingrepen in de pluimveehouderij, aangezien deze dit jaar verboden worden. De leden horen graag hoe dit gerealiseerd zal gaan worden. Hoe staat het verder nu met het monitoren van hakdermatitis in de pluimveesector, zijn er al veehouders die aantoonbaar teveel dieren op een vierkante meter houden geconstateerd?
Kweekvis
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren fractie hebben met verbazing de nulmeting Staat van het dier gelezen met betrekking tot het onderwerp kweekvis. Volgens het rapport is er geen regelgeving aangaande identificatie en registratie, huisvesting en verzorging, scheiden van jongen en ouderdieren, transport, verzamelen van dieren, verdoven en doden en ingrepen. Deelt de staatssecretaris de mening dat we vooral ten opzichte van productiedieren een verantwoordelijkheid en zorgplicht hebben om hun welzijn te bewaken? Zo ja, is de staatssecretaris van mening dat het aantal bedrijven waar deze dieren op worden gehouden een criteria bij regelgeving mag zijn? Zo ja, op welke moreel-ethische afweging baseert de staatssecretaris dat? Zo neen, hoe wilt de staatssecretaris zich de komende tijd gaan inzetten om de regelgeving voor kweekvis, overeenkomstig wetenschappelijke inzichten, vorm te geven?
Over transport wordt verderop gesteld dat: “Gegeven het beperkte aantal bedrijven en beschikbare informatie wordt het transport van levende vis niet verder uitgewerkt”. Deelt de staatssecretaris de wetenschappelijk opvatting dat transport erg stressvol kan zijn en dat effect voor een langere tijd kan doorwerken ? Zo neen, waar baseert de staatssecretaris zich op? Gezien de (mogelijk) langdurige negatieve gevolgen van transport is het van belang dat er een standaard is, regelgeving dat een kader schept, zodat negatieve gevolgen zoveel mogelijk beperkt worden? Is de staatssecretaris bereid om op basis van reeds beschikbare wetenschappelijke informatie en adviezen regels met minimumvereiste voor transport op te stellen? Zo ja, op welke termijn kunnen we dit verwachten? Zo neen, op welke wijze wordt er dan voor gezorgd dat er geen grootschalig lijden plaatsvindt bijtransport, is het niet de taak van de overheid om minimumvereiste op te stellen als uitvloeisel van de zorgplicht voor dieren?
Momenteel is er geen specifieke regelgeving voor het doden van vissen en wordt onderkoeling vaak toegepast. Deelt de staatssecretaris de mening dat gezien er steeds meer wetenschappelijk onderzoek is dat erop wijst dat vissen pijn en stress kunnen ervaren, vanuit het voorzorgsbeginsel en de zorgplicht het van groot belang is dat ook bij het bedwelmen van vissen pijn, stress en leed vermeden moet worden tijdens het bedwelmen en het tot een snelle bewusteloosheid lijdt? Is dat op dit moment in de wet en regelgeving vastgelegd? Zo neen, bent is de staatssecretaris bereid dit alsnog in regelgeving op te nemen? Zo neen, op basis van welke inzichten wordt het welzijn van vissen onbelangrijker gezien dan dat van andere landbouwdieren? Is de staatssecretaris ervan op de hoogte dat doding als gevolg van onderkoeling niet direct leidt tot het verlies van hersenfunctie, maar dat er vissoorten zijn waarbij dit wel 5 minuten kan duren? Zo ja, welke conclusies trekt de staatssecretaris hieruit? Zijn er dodingmethoden voor kweekvis die verboden zijn in Nederland? Zo ja, welke? Zo neen, is de staatssecretaris ervan op de hoogte dat onderdompeling in CO2 verzadigd water verboden is in de UK? Wordt deze dodingmethode in Nederland toegepast? Zo ja, is de staatssecretaris bereid het voorbeeld van de UK te volgen en deze manier te verbieden gezien de grote welzijnsnadelen die aan deze techniek vastzitten?
De visdichtheid is een cruciale factor die van invloed is op het welzijn van vissen in de aquacultuur. Van belang hierbij is de draagkracht van het systeem en de ruimtelijke en gedragsbehoefte van de vissoort in kwestie. Op welke wijze wordt op dit moment de visdichtheid bepaald? Is de staatssecretaris voornemens om op basis van reeds beschikbare wetenschappelijke informatie hier minimum vereiste voor op te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, ziet de staatssecretaris het dan volledig als verantwoordelijkheid van de sector hier zorg voor te dragen?
Een ander opmerkelijk feit is dat in het rapport de omvang van alle diergroepen in aantallen wordt gegeven, behalve bij de commerciële kweekvis. Deelt de staatssecretaris de mening dat een weergave in aantallen meer informatie over de omvang van de productie geeft dan het gewicht? Is hij bereid erop aan te dringen dat in de volgende rapportages naast gewicht, ook de aantallen van de hoeveelheid commercieel gekweekte vis worden genoemd? Zo neen, hoe wordt dan verwacht dat er een inschatting gemaakt kan worden over het aantal dieren waar de regelgeving betrekking op heeft?
20) Maatschappelijke Innovatie Agenda Duurzame Agro- en Visserijketens
In het rapport “Maatschappelijke Innovatie Agenda Duurzame Agro- en Visserijketens” wordt ook de visserij en aquacultuur genoemd. Opmerkelijk is dat het woord ecosysteem in het inleidende stukje bij visserij en aquacultuur niet voorkomt. Dat terwijl er een aantal visserijtechnieken nu worden gebruikt die aanzienlijke schade aan het ecosysteem veroorzaken. Deelt de staatssecretaris dat in het kader van een duurzame visserij de schade aan het ecosysteem toch zeker moet worden meegenomen? Zo ja, is hij bereid om dit op te nemen in volgende rapportages hierover? Ook de doelstelling onder het kopje visserij en aquacultuur is naar mening van de de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren fractie nogal wat magertjes. Hier staat niet expliciet in vernoemd dat het gaat om een goed beheer van de visbestanden en het ecosysteem. Wat toch wel als cruciale factor in het beleid mag zijn. Is de staatssecretaris bereid in dit aan te passen in volgende rapportages hierover? Zo neen, waarom niet? Bij het stukje dat specifiek over aquacultuur gaat valt het op dat dierenwelzijn tussen neus en lippen door genoemd worden. Deelt de staatssecretaris de mening dat er ontremd dierenwelzijn nog een grote uitdaging voor de aquacultuursector in het verschiet ligt? Zo ja, is de staatssecretaris bereid dierenwelzijn een meer prominentere plek te geven binnen dit thema? Zo neen, waarom niet? Op welke wijze wordt de aandacht voor dierenwelzijn dan gewaarborgd?
Bekijk hier [alle bijdragen aan het schriftelijk overleg].
Interessant voor jou
Bijdrage Thieme AO Duurzaam voedsel
Lees verderBijdrage Ouwehand AO Landbouw- en Visserijraad
Lees verder