Inbreng Schriftelijk Overleg Wijziging van de Visserijwet 1963
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte.
De Partij voor de Dieren vindt uiteraard dat stroperij moet worden aangepakt en kan de voorgestelde wetswijziging in dat licht verwelkomen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben echter wel verschillende vragen over de voorgestelde wijzigingen.
Uit het voorstel blijkt dat de strafmaat met betrekking tot overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de binnenwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen, verhoogd wordt. Hoe zit dat met de kustwateren? Ook delen van de kustwateren zijn immers aangewezen als te beschermen natuur. Wordt de strafmaat van overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de kustwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen, ook verhoogd? Zo ja, is deze verhoging gelijk aan die van de binnenwateren? Zo neen, waarom wordt juist hier wel onderscheid gemaakt tussen de binnen- en de kustwateren? En wat wordt er eigenlijk precies bedoeld met overtredingen van de voorschriften in het belang van visserij in de kustwateren, waarbij mede rekening gehouden kan worden met natuurbelangen? Wie bepaalt wanneer een natuurbelang in het geding komt en op basis van welke informatie kan er opgetreden worden? Kan de staatssecretaris een overzicht geven van het aantal overtredingen dat de afgelopen 10 jaar zijn geconstateerd en bij hoeveel daarvan vervolgens sancties zijn opgelegd?
Het wetsvoorstel wil de strafbaarstelling van een aantal overtredingen onder brengen in artikel 1a van de Wet op de economische delicten (WED), omdat het milieu hier het in het geding zijnde rechtsgoed is. De Natuurbeschermingswet 1998 is echter niet in artikel 1a van de WED opgenomen, terwijl in het kader van de natuurbeschermingswet er zowel in de binnen- als de kustwateren ook verplichtingen in het kader van de natuurbescherming zijn benoemd. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat deze natuurbeschermingsverplichtingen ook bij de strafbaarstelling meegenomen zouden moeten kunnen worden. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit een omissie is? Zo ja, is hij bereid de natuurbeschermingswet aan artikel 1a van de WED toe te voegen? Zo neen, waarom niet?
In het voorstel wordt ook het stelsel van de zogenoemde visakte opgeheven in het kader van vereenvoudiging en het beperken van de administratieve lasten. In de memorie van toelichting wordt het nut van visakte beschreven als “vanwege het ingrijpende effect dat grote vistuigen kunnen hebben op de visstand en het visstandbeheer werd het destijds wenselijk geacht de grote visakte in stand te laten, zodat op de visserij met grote vistuigen een periodiek publiekrechtelijke toets zou blijven plaatsvinden.” Een duidelijk nut, zo vindt de Partij voor de Dieren. Toch stelt het kabinet nu voor om de visakte op te heffen. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vragen zich af wat er dan precies in de tussentijd veranderd is. Is het niet zo dat grote vistuigen nog steeds een ingrijpend effect kunnen hebben op de visstand en het visstandbeheer? Waarom zou een periodieke publiekrechtelijke toets nu niet meer nodig zijn? Vanuit de Kaderrichtlijn Water hebben we immers een heel aantal verplichtingen aangaande een gezonde visstand die de Partij voor de Dieren in gevaar ziet komen als de visakte wordt afgeschaft. Kan de staatssecretaris een overzicht geven van het aantal aanvragen voor een visakte in de afgelopen 10 jaar en hoeveel daarvan gehonoreerd zijn? Op welke wijze kunnen controlerende en handhavende instanties controleren of iemand gemachtigd is om te vissen met grote vistuigen in de binnenwateren als de visakte wordt afgeschaft? Mocht om ecologische redenen het nodig zijn de visserij in bepaalde gebieden te sluiten, is dat dan nog mogelijk zonder een instrument als de visakte? Zo ja, hoe dan? Het kabinet zegt dat zij ervan uitgaat dat het afschaffen van de akte niet leidt tot een grotere druk op de visstand. Waarop is die verwachting gebaseerd en wat zijn de mogelijkheden wanneer het tegendeel blijkt? Met andere woorden: als de visserijdruk nou wel toeneemt, of wanneer voortschrijdende wetenschappelijke inzichten ons leren dat de bestaande visserijdruk hoger is dan ecologisch verantwoord, op welke wijze kan deze visserijdruk dan gereguleerd worden? Hoe, wanneer en door wie zal dat worden bepaald en op basis van welke informatie vindt deze beoordeling plaats?
Met betrekking tot het verbod op uitzetten van vissen in de binnenwateren vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zich af of het verplaatsen hiervan naar de werkingssfeer van de Flora- en faunawet ook leidt tot een verschil in strafmaat? Kan de staatssecretaris aangeven hoe vaak de afgelopen vier jaar aanvragen zijn gedaan voor een vergunning voor het uitzetten van vis in de binnenwateren en hoeveel overtredingen er met betrekking tot uitzetting zijn geweest? Volgens het gewijzigde artikel 17 kan alleen vis worden uitgezet met toestemming van de visrechthebbende. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen zich af of deze verantwoordelijkheid wel uitsluitend bij de visrechthebbende dient te liggen. Immers als het gaat om een interessante soort zal de visrechthebbende er waarschijnlijk geen bezwaar tegen hebben. Is het kabinet het met de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren eens dat voor dergelijke uitzettingsbeslissingen grote terughoudendheid moet worden betracht en een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen moet plaatsvinden? De Partij voor de Dieren ziet niet op welke wijze het kabinet een zorgvuldige besluitvorming kan waarborgen nu deze weging niet meer op rijksniveau gemaakt wordt maar door de belanghebbende zelf en maakt zich daar grote zorgen over.
In het kader van de belangen van de natuurbescherming hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren nog een vraag over hoofdstuk IIA Naleving internationale verplichtingen. Artikel 3a lid 1 stelt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regelen worden gesteld in het belang van de visserij..” Inmiddels zijn er ook internationale afspraken gemaakt in het kader van natuurbescherming. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zouden dan ook graag zien dat artikel 3a wordt uitgebreid met een nieuw lid 2 dat regelt dat deze regels ook gesteld kunnen worden in het kader van de belangen van natuurbescherming, overeenkomstig de verhouding tussen artikel 9 lid 1 en artikel 9 lid 2 van deze wet. Is de staatssecretaris bereid om artikel 3a uit te bereiden zodat er aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om internationale afspraken over natuurbescherming na te kunnen komen? Zo neen, waarom niet, op welke wijze wordt hiervoor dan de wettelijke grondslag gegeven?
Interessant voor jou
Bijdrage Thieme Debat missie Afghanistan
Lees verderBijdrage Thieme AO Dierhouderij
Lees verder