Inbreng SO Evaluatie provinciale vrijstellingslijst
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennis genomen van de evaluatie van de provinciaalse vrijstellingslijst. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.
De leden van de PvdD-fractie zijn tegen vrijstellingslijsten omdat de dieren op deze lijsten vogelvrij zijn verklaard. Deze lijsten geven grondgebruikers namelijk op voorhand toestemming om te doden. Grondgebruikers beoordelen zelf of er sprake is van dreigende belangrijke schade en of er geen alternatieve middelen kunnen worden ingezet. Dat zij zelf belanghebbend zijn, is daarbij problematisch, temeer omdat een vrijstelling automatisch geen vergoeding voor schade betekent. De controle op juiste toepassing van de lijsten blijkt in de praktijk onmogelijk. De lijsten bieden geen mogelijkheden tot maatwerk en belemmeren de inzet van andere oplossingen dan het geweer. Is de staatssecretaris het eens met deze constateringen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat in het faunabeleid een onwenselijke verschuiving in de prioritering heeft plaatsgevonden; afschot is dikwijls de eerste keuze, terwijl dit wettelijk het laatste middel dient te zijn. Is de staatssecretaris het eens met deze constatering? Zo nee, waarom niet? De kritische alternatieventoets wordt te weinig serieus uitgevoerd. Kan de staatssecretaris aangeven hoe met de vrijstellingslijsten het uitvoeren van de alternatieventoets, welke een Europees vereiste is, wordt gewaarborgd? Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe de vrijstellingslijsten de inzet van preventieve middelen stimuleert?
De leden van de PvdD-fractie lezen in het Alterra rapport “Beoordeling provinciale vrijstellingslijst” dat een aanzienlijk aantal van de soorten die op de vrijstellingslijsten staat zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt. Deelt de staatssecretaris de mening dat het onverantwoord is om vrijstellingen en ontheffingen te verlenen voor het doden van soorten die een ongunstige staat van instandhouding hebben als broedvogel (ekster, huismus, ringmus, roek, spreeuw, stormmeeuw, wilde eend)?
Ook lezen deze leden in het rapport dat een aantal soorten die niet of nauwelijks schade veroorzaken toch op de vrijstellingslijst zijn geplaatst (huismus, ringmus, kleine rietgans). Kan de staatssecretaris aangeven op welke gronden deze dieren op de lijst zijn geplaatst? Deelt de staatssecretaris de mening dat vrijstellingslijsten zijn samengesteld op basis van willekeur in plaats van een degelijke onderbouwing?
Voor de leden van de PvdD-fractie is het duidelijk; zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijsten dienen te worden geschrapt. Deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Is de staatssecretaris bereid tot het afschaffen van zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijst?
Beantwoording staatssecretaris
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tegen vrijstellingslijsten, omdat de dieren op deze lijsten vogelvrij zijn verklaard. Deze lijsten geven grondgebruikers namelijk op voorhand toestemming om te doden. Grondgebruikers beoordelen zelf of er sprake is van dreigende belangrijke schade en of er geen alternatieve middelen kunnen worden ingezet. Dat zij zelf belanghebbend zijn, is daarbij problematisch, temeer omdat een vrijstelling automatisch geen vergoeding voor schade betekent. De controle op de juiste toepassing van de lijsten blijkt in de praktijk onmogelijk. De lijsten bieden geen mogelijkheden tot maatwerk en belemmeren de inzet van andere oplossingen dan het geweer. Is de staatssecretaris het eens met deze constateringen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met uw constateringen. De landelijke vrijstellingslijst bestaat uit zes soorten die al sinds jaar en dag in het hele land schade veroorzaken. Met de nieuwe Wet natuurbescherming hebben de provincies de mogelijkheid om bij verordening soorten aan te wijzen. Doordat de provincie hierbij de in de wet genoemde afwegingen moet maken is er juist sprake van maatwerk. Deze afwegingen zijn: a. niet voorkomend op de landelijke vrijstellingslijst; b. niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en c. in hun provincie overlast veroorzaken.
Deze leden constateren dat in het faunabeleid een onwenselijke verschuiving in de prioritering heeft plaatsgevonden; afschot is dikwijls de eerste keuze, terwijl dit wettelijk het laatste middel dient te zijn. Is de staatssecretaris het eens met deze constatering? Zo nee, waarom niet? De kritische alternatieventoets wordt te weinig serieus uitgevoerd. Kan de staatssecretaris aangeven hoe met de vrijstellingslijsten het uitvoeren van de alternatieventoets, welke een Europees vereiste is, wordt gewaarborgd? Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe de vrijstellingslijsten de inzet van preventieve middelen stimuleert?
In de artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.8, vijfde lid, in samenhang met artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat bij het verlenen van een vrijstelling altijd getoetst moet worden op de aanwezigheid van andere bevredigende oplossingen. Er zal dus altijd getoetst worden of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om het probleem op te lossen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in het Alterra rapport ‘Beoordeling provinciale vrijstellingslijst’ dat een aanzienlijk aantal van de soorten die op de vrijstellingslijsten staat zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt. Deelt de staatssecretaris de mening dat het onverantwoord is om vrijstellingen en ontheffingen te verlenen voor het doden van soorten die een ongunstige staat van instandhouding hebben zoals de broedvogel (ekster, huismus, ringmus, roek, spreeuw, stormmeeuw, wilde eend)?
Zoals ik heb geantwoord op de vraag van de SP-fractie, kunnen provincies alleen soorten aanwijzen die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Het is aan provincies om ter zake een beoordeling te maken.
Ook lezen deze leden in het rapport dat een aantal soorten die niet of nauwelijks schade veroorzaken toch op de vrijstellingslijst zijn geplaatst (huismus, ringmus, kleine rietgans). Kan de staatssecretaris aangeven op welke gronden deze dieren op de lijst zijn geplaatst? Deelt de staatssecretaris de mening dat vrijstellingslijsten zijn samengesteld op basis van willekeur in plaats van een degelijke onderbouwing?
Bij de totstandkoming van de Flora- en faunawet destijds was er aanleiding om deze soorten op de provinciale vrijstellingslijst te plaatsen. Ik verwijs naar de nota van toelichting bij dat onderdeel van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en de nota’s van toelichtingen van de besluiten die de betreffende lijst hebben gewijzigd.[1] Bij de Wet natuurbescherming is er geen sprake meer van een landelijk vastgestelde provinciale vrijstellingslijst.
Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is het duidelijk: zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijsten dienen te worden geschrapt. Deelt de staatssecretaris deze mening? Zo nee, waarom niet? Is de staatssecretaris bereid tot het afschaffen van zowel de landelijke als de provinciale vrijstellingslijst?
Nee, ik deel deze mening niet. In de Wet natuurbescherming, die na een uitgebreid en zorgvuldig totstandkomingsproces op 1 januari 2017 in werking zal treden, worden de grondslagen voor een landelijke en provinciale vrijstelling voor schadebestrijding gecontinueerd en ik zie geen aanleiding om tot een ander inzicht te komen met betrekking tot deze vrijstellingen.
[1] Stb. 2000, 521; Stb. 2004, 29 en Stb. 2006, 42.
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Bijdrage Thieme Algemene Politieke Beschouwingen over miljoenennota 2017
Lees verderBijdrage Thieme AO Raad Buitenlandse Zaken over Handel van 23 september
Lees verder