Inbreng Verslag Wet Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
Inleiding
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben ontsteld kennis genomen van het wetsvoorstel Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden. Zij wijzen dit voorstel met grote overtuiging af.
De leden zijn hoogst verbaasd dat de minister deze wet alsnog voorlegt gezien die door de Raad van State in een 32 pagina tellend advies beoordeeld wordt als niet effectief, disproportioneel, in strijd met de grondwet en op te grote afstand geplaatst van het parlement. Een wet die leest als een recept voor (data)misbruik, privacy schendingen, mensenrechtenschendingen en andere grove misstanden. Wat betreft de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren heeft de maatschappelijke coalitie tegen SyRi het in haar advies over deze wet mooi verwoord; ‘De gerechtelijke uitspraak over SyRi was een streep in het zand. Daar gaat de regering nu met een bulldozer overheen’.
De leden vragen de minister met klem de wet terug te nemen en daarna ook af te zien van het herformuleren van een soortgelijke wet. Hieronder zullen zij uitgebreid aangeven waarom zij tot dat verzoek zijn gekomen.
Noodzaak
Te beginnen bij de noodzaak. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren delen de mening, zoals waarschijnlijk eenieder, dat fraude, diefstal of criminaliteit, in welke vorm dan ook, ongewenst is. Zij zijn echter niet van mening, zoals de minister dat wel lijkt, dat het bestrijden van bijvoorbeeld toeslagenfraude of winkeldiefstal een doel van dermate zwaarwegend algemeen belang is dat het terzijde schuiven van grondwettelijk beschermde grondrechten gerechtvaardigd is. Deze wet maakt het echter mogelijk voor zulke doelen de grondwet en mensenrechten te schenden. De leden beoordelen dit als ongekend disproportioneel.
De leden willen de minister wijzen op eerdere situaties waarin er een stevige disbalans was tussen het ingezette instrument en de daadwerkelijke misstand. Zij roepen daar het meest recente voorbeeld toe in herinnering. Het recente leed dat is veroorzaakt in het bestrijden van mogelijke fraude met kinderopvangtoeslagen staat in geen verhouding tot de daadwerkelijke fraude. Het is bewijs dat de inzet ter bestrijding van fraude schadelijker kan zijn dan de fraude zelf. De leden vragen de minister daarop te reflecteren. Fraude moet bestreden worden maar dan wel met middelen (zoals meer mankracht) die effectief zijn, zo min mogelijk negatieve impact hebben, onder controle van de volksvertegenwoordiging staan en de privacy en de grondwet respecteren. Deze wet laat dit op alle bovenstaande punten na.
In het beschrijven van de noodzaak wordt verder veel aandacht besteed aan het feit dat momenteel een heldere basis voor samenwerkingsverbanden (en de gegevensuitwisseling die daar nu reeds plaatsvind) ontbreekt. Is bij de minister bekend of er op dit moment samenwerkingsverbanden zijn die, in strijd met de huidige wetgeving, gegevens uitwisselen? Kan hij aangeven om welke samenwerkingsverbanden het gaat? Acht hij het wenselijk dat deze partijen op dit moment de wet overtreden? Is er sinds hier kennis over is bij het ministerie opgetreden tegen deze samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet? Was men daartoe niet verplicht?
De Raad van State beschrijft in haar advies dat de huidige samenwerkingsverbanden slechts functioneren op basis van zelf opgestelde protocollen en er maar één samenwerkingsverband is dat een wettelijke basis kent (namelijk het Systeem Risico Indicatie (SyRi)). Kan de minister daarop reageren? En hoe beziet de minister zijn eigen wet met de kennis dat juist het ene samenwerkingsverband met een wettelijke basis door de rechter als strijdig met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beoordeeld is? In welk opzicht beoordeeld hij zijn inzet met de Wet Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden anders dan de inzet bij SyRi?
De minister beschrijft verder dat het uitwisselen van data noodzakelijk is om te komen tot een zo efficiënt mogelijke aanpak. Met data wil hij een efficiëntere aanpak van elk denkbaar probleem van winkeldiefstal tot fraude en terrorisme. Welke reden heeft de minister te denken dat op basis van de samenwerkingsverbanden tot een efficiëntere aanpak gekomen kan worden? Wordt door de minister alleen op efficiëntie gestuurd of zijn er ook nog andere belangen? Is ook overwogen om te komen tot een iets minder efficiënte maar ook minder ingrijpende aanpak? Zoals eerder door de leden beschreven krijgt de proportionaliteit niet altijd voldoende aandacht. Het feit dat iets efficiënter zou kunnen wil niet zeggen dat het ook wenselijk is. Een verpleegkundige zou een patiënt heel efficiënt kunnen wassen door er een emmer water overheen te gooien. Of dat ook wenselijk is laat zich raden.
Dat data op dit moment soms niet ‘efficiënt’ gedeeld kan worden wordt door de minister gezien als belemmering. Kan hij ingaan op de volgende stelling van de Autoriteit Persoonsgegevens; “Waar in de memorie van toelichting sprake is van ‘belemmeringen’ is evenzogoed sprake van ‘belangrijke waarborgen’”. Deelt de minister de stelling dat data delen nu als lastig gezien wordt omdat er voldaan moet worden aan belangrijke waarborgen die misbruik van die data voorkomen? Zo nee, waarom niet? Wat heeft de minister gedaan met deze kritiek van de Autoriteit Persoonsgegevens die eigenlijk als bijl aan de wortel van het wetsvoorstel ligt?
Is de minister bekend met de publicatie ‘Pretenties van predictive policing, data zonder daadkracht’ gepubliceerd in Cahiers Politiestudies 2020 waaruit blijkt dat de Nederlandse overheid al vele jaren te veel vertrouwd op de inzet van data in plaats van mankracht? Uit deze publicatie blijk dat die inzet veel minder effectief bleek dan beloofd, die ernstige gevolgen kan hebben voor de rechtstaat en grondrechten zoals privacy. Een beleidsinzet die overigens ook vaak tot een opsporings/handhavingsinzet leidt die bovengemiddeld gericht is op etnische minderheden. Deelt de minister de conclusie dat er juist te veel op data vertrouwd wordt en te weinig op menskracht? Deelt de minister de conclusie dat de inzet op steeds meer data gevaren met zich meebrengt voor de rechtstaat, grondrechten en (etnische) minderheden? Acht hij dat wenselijk? Zo nee, wat gaat hij doen om dit te voorkomen?
In het geval de minister de conclusies van de publicatie niet deelt. Kan hij aangeven op basis waarvan hij tot een andere mening komt?
Voor de noodzaak tot deze wet verwijst de minister overigens regelmatig naar ‘zwaarwegende algemene belangen’. Kan de minister aangeven welke definitie van zwaarwegend algemeen belang hij hanteert? Is dat de definitie zoals die verwoord is in de Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie? Klopt het dat in die wet elke verwerking die enige betekenis heeft voor de samenleving als een verwerking van ‘algemeen belang’ wordt gezien? Klopt het ook dat elke verwerking die een ‘meer dan gewone betekenis’ heeft gezien wordt als een verwerking met een ‘zwaarwegend algemeen belang’? Deelt u de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat deze definitie veel te ruim is? Klopt het dat in de onderliggende stukken bij die wet voorbeelden genoemd worden zoals winkelcriminaliteit en jeugdcriminaliteit? Acht u het wenselijk dat het grondrecht op privacy van grote groepen burgers geschonden gaat worden ter bestrijding van deze relatief beperkte criminaliteit?
Deelt de minister ook de mening van de leden van de Partij voor de Dieren dat een van de andere doelen van deze wet, namelijk het bestrijden van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen, op dit moment overduidelijk niet gebaat is bij meer geautomatiseerde data-analyses? Zo nee, waarom niet? Is de minister niet bekend met de schrijnende voorbeelden van burgers die zonder aanleiding en onterecht op zwarte lijsten terecht kwamen. Zwarte lijsten die niet verantwoord konden worden en burgers wel ernstig in de problemen brachten.
Kan de minister aangeven op welke wijze en door wie de afweging gemaakt wordt tussen het uitwisselen van data, de daarmee voorgestelde inbreuk op grondrechten zoals privacy en het gewicht van het algemeen belang? Kan de minister aangeven op welke wijze controlerende instanties zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en het parlement toezicht kunnen houden op die afweging? Wordt bij elke afweging ook onderzocht of het algemene belang ook gediend kan worden doormiddel van een minder ingrijpende methode of beleidsinzet? Zo nee, waarom niet?
Gegevens
Aangaande de omgang met (persoons)gegevens als gevolg van deze wet moeten de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat het de minister aan respect voor het grondrecht op privacy ontbeert. De basisbeginselen op het gebied van privacy zijn óf onbekend óf bewust geschoffeerd. Beide zijn zeer ernstig.
Ter illustratie zullen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hier onder enkele basisbeginselen privacy behandelen.
Een daarvan is dat men ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer idealiter zo min mogelijk data verzameld. Hoe minder data een bepaalde organisatie bezit en hoe minder wijdverspreid deze data is, hoe kleiner de kans dat er iets mee misgaat. Met deze wet, waarmee in de toekomst werkelijk elke organisatie elke dataset mag (of zelfs moet) delen, gaat de minister daar lijnrecht tegenin. In voorliggende wetsvoorstel wordt juist gestreefd naar het zo veel mogelijk delen van data.
Een tweede basisbeginsel is dat men moet laten weten wat er met de data gebeurd. Bekend moet zijn dat een organisatie data verzameld, welke data dat is en met wie men dat deelt. Zodra gegevens verzameld zijn kunnen organisaties met het voorliggende wetsvoorstel echter, zonder medeweten van de burgers, overgaan tot het delen van informatie met onbekende derden. Een enorme schending.
Een derde beginsel is dat voor het gebruik van gegevens toestemming gegeven moet worden. Dit betekent niet dat mensen slechts gevraagd moet worden of ze een nieuwsbrief wel of niet willen ontvangen. Dit betekent ook dat men de keuze voorgelegd zou moeten krijgen of de data gedeeld mag worden ten behoeve van het doel van het samenwerkingsverband. Ook dit gebeurt niet.
Een vierde beginsel is dat het doel waartoe data verzameld wordt duidelijk en begrensd moet zijn. Het simpelweg verzamelen van data om daar later een doel voor te verzinnen, of zelfs het bewust verzamelen van data onder de noemer van het ene doel om het later voor een andere doel te gebruiken is geen beleid dat de privacy beschermd en respecteert. Het is echter wel een gang van zaken die door deze wet gefaciliteerd wordt.
In haar advies benoemt de Raad van State veel van deze punten ook. Zij stelt bijvoorbeeld over het laatste punt, het doelbindingsbeginsel, dat het voorliggende wetsvoorstel een vrijwel onbegrensde ruimte laat voor afwijking van het doelbindingsbeginsel en dat daarmee het risico bestaat dat in de uitwerking ervan afwijking van dit beginsel tot hoofdregel verheven wordt. De Raad van State concludeert dat met dit wetsvoorstel het doelbindingsbeginsel zijn waarborgfunctie verliest.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren delen deze grote zorgen van de Raad van State. Zij zijn ook van mening dat het verweer van de minister op dit punt absoluut tekort schiet. De minister stelt dat in sommige gevallen de doelen overeen zullen komen. De leden zijn van mening dat dit slechts geredeneerd is vanuit de belangen van de deelnemende organisaties die de gegevens verzamelen en zeker niet vanuit de gedachte dat de privacy van burgers grondwettelijk door de overheid beschermd moet worden. De belangen van de burgers wiens gegevens verzameld worden zijn ook dermate divers dat onmogelijk generiek gesteld kan worden dat het verbreden van het gebruik van die data in het belang van de burger is. Graag een reactie.
Kan de minister ook aangeven wat hij gedaan heeft met de kritiek van Amnesty International op dit punt? Zij stellen onder andere, en de leden van fractie van de Partij voor de Dieren delen die stelling, dat het doelbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel in dit soort wetgeving onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat de doelspecificatie dient als maatstaf voor de proportionaliteitsafweging. De consequenties die daaruit volgen (namelijk dataminimalisatie en opslagbeperkingen) zijn onvoldoende terug te vinden in het voorliggende wetsvoorstel. Graag een reactie.
En heeft de minister in dat licht ook rekening gehouden met het risico dat organisaties in samenwerkingsverbanden straks een stimulans hebben om ten behoeve van andere organisaties waarmee zij samenwerken informatie te gaan verzamelen? Zo ja, hoe heeft hij dit risico ondervangen? Zo nee, waarom niet?
Kan de minister zich voorstellen dat wanneer organisaties intensief samenwerken dit kan leiden tot een zeker mate van amicaliteit en wederzijdse welwillendheid tot het uitwisselen van gegevens die, gegeven de wettelijke rollen van de organisaties, niet gerechtvaardigd zou zijn? Kan de minister zich voorstellen dat organisaties elkaar met de voorliggende wet gegevens gaan toespelen die voor hen beide profijtelijk zijn maar geen zwaarwegend algemeen belang dienen? Op welke manier wordt dit voorkomen?
Verder verwijst de minister in zijn schrijven regelmatig naar artikel 6 van de AVG. Daarin staat omschreven wanneer verwerking rechtmatig is. Een artikel waarvan bekend is dat Nederland er in Europa op aangestuurd heeft om daarin een ‘loophole’ op te nemen. Deelt de minister de stelling van Privacy First dat het gebruik van artikel 6 zoals voorgesteld in het voorliggend wetsvoorstel in strijd is met het EVRM en het EU Grondrechten Handvest? Wetgeving die van een hoger niveau is dan die zoals vastgelegd in de AVG of in het voorliggende wetsvoorstel. Zo nee, waarom niet? Graag een uitvoerige uitleg.
Op welke wijze houdt deze wet volgens de minister rekening met de motie Elissen [32761 – nr. 38] die de regering verzocht verwerking van persoonsgegevens voor andere doelen dan het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld uitsluitend mogelijk te maken in geval van verenigbaarheid én op basis van een wettelijke grondslag? Hoe is dat te rijmen met de huidige inzet van de minister waarmee die verenigbaarheids-eis wordt losgelaten?
De leden vragen de minister verder of hij niet een belangrijk onderdeel van de tekst van het AVG artikel 6 negeert? In het artikel staat namelijk beschreven wanneer een verwerking rechtmatig is. Dat is wanneer er toestemming voor de verwerking gegeven wordt óf wanneer de verwerking noodzakelijk is voor een aantal in het artikel genoemde doelen. Maar deelt de minister de mening van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat het woord ‘noodzakelijk’ betekent dat de verwerking onmisbaar zou moeten zijn voor het bereiken van het doel en anders onrechtmatig is? Dus wanneer een doel ook bereikt zou kunnen worden zonder de gegevensverwerking is de verwerking (indien zonder toestemming uitgevoerd) niet noodzakelijk en daarmee niet rechtmatig. Op welke wijze heeft de minister gewaarborgd dat onderzocht wordt of doelen ook bereikt kunnen worden zonder gegevensverwerking?
Kan de minister aangeven waarom ervoor gekozen wordt in het voorliggende wetsvoorstel om een verstrekkingsplicht in te voeren in plaats van een verstrekkingsbevoegdheid? Waarom kiest de minister ervoor het delen van informatie te laten gebeuren op basis van een ‘Ja-tenzij’ principe? In hoeverre past dat bij de privacy-principes die eerder genoemd zijn? De leden lezen dat wanneer organisaties zoals de politie en de Koninklijke marechaussee deelnemen aan een samenwerkingsverband zij gegevens moeten verstrekken en daar alleen onderuit kunnen als zij zwaarwegende redenen zien zich daartegen te verzetten.
Deelt de minister de conclusie dat het onwenselijk is dat gegevens vanzelfsprekend gedeeld gaan worden en alleen met zwaarwegende redenen tegen gehouden kan worden? Wat verstaat de minister onder zwaarwegende redenen? Wie beoordeelt dat?
Wat gebeurt er volgens de minister als een organisatie die niet langer deel wenst te nemen aan een bepaald samenwerkingsverband daartoe toch verplicht blijft? Acht de minister zo’n situatie denkbaar? Acht hij die wenselijk? Zo nee, op welke wijze gaat hij deze voorkomen?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister verder op welke wijze rekening is gehouden met het onomkeerbare karakter van informatie delen? Zodra gegevens eenmaal gedeeld zijn kunnen deze niet meer ‘teruggehaald’ worden. Op welke manier zorgt de minister ervoor dat wanneer een samenwerking of een samenwerkingsverband niet langer wenselijk is of zelfs als gevaarlijk gezien wordt de data teruggehaald kan worden? Deelt de minister de zorgen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren dat wanneer gegevens eenmaal gedeeld zijn dit onomkeerbaar is en dat feit grote risico’s met zich meebrengt? Deelt de minister verder de mening dat voor elke partij er verschillende belangen bij gegevensuitwisseling zijn? Ter illustratie; bij het delen van informatie over de mobiliteit van alle Nederlandse burgers kan wellicht gesteld worden dat de politie en de bank elkaar kunnen helpen om te bepalen wat voor routes criminelen vaak gebruiken. Het kan echter de bank ook informatie opleveren over waar hun billboards meer bereik hebben, waar ze hun filialen beter zouden kunnen neerzetten, etc. Deelt de minister de mening dat de denkbare toepassingen haast oneindig zijn en ook over de tijd nog kunnen veranderen? Zo ja, welke conclusies verbind de minister daaraan? De leden maken zich grote zorgen over het feit dat op dit moment niet te bezien valt welke toepassingen er in de toekomst mogelijk zijn. Deelt de minister ook de mening dat ook wanneer organisaties informatie slechts kortstondig bezitten, ze de nuttige informatie daar snel uit gedestilleerd kunnen hebben? Op welke manier houdt de wet hier rekening mee?
De leden vragen de minister ook waarom hij überhaupt een wet opstelt waarmee publiek-verzamelde-gegevens op grote schaal gedeeld gaan worden met private-instellingen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren achten dit zeer onwenselijk. Acht de minister het wenselijk dat gegevens die verzameld en beheerd worden voor publieke belangen gebruikt worden voor private doeleinden? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt hij dit dan?
Kan de minister ook aangeven waarom hij het wenselijk acht dat databases die met publiek geld beheerd worden, gedeeld worden met organisaties met een winstoogmerk?
De minister stelt verder in de Memorie van Toelichting dat belangenorganisaties tevreden zijn over de wijze waarop het medisch beroepsgeheim wordt gerespecteerd. Kan hij aangeven in welke mate het relevant is vanuit het perspectief van de burger en het waarborgen van zijn rechten of brancheorganisaties of instellingen vinden dat het beroepsgeheim voldoende gewaarborgd is? Heeft de minister deze vraag ook aan burgerrechten- en privacy-organisaties gesteld? Zijn zij ook van mening dat het medisch beroepsgeheim met de voorliggende wet nog voldoende geborgd is? Is de minister bereid hen deze vraag voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier garandeert de minister ook dat het huidige beschermingsniveau voor bepaalde aparte categorieën data gewaarborgd blijft? Kan de minister toelichten hoe hij data die momenteel alleen door opsporingsambtenaren bekeken mag worden wil gaan delen en tegelijkertijd de waarborg kan behouden dat alleen speciale opsporingsambtenaren deze data bekijken?
Wetgeving
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het zorgwekkend en onwenselijk dat de minister ervoor kiest deze wet vorm te geven als kaderwet. Bij kaderwetgeving wordt wetgeving dermate ruim opgezet dat de daadwerkelijke uitwerking in lagere vormen van besluitvorming, en daarmee buiten de medewetgevende macht van het parlement, plaatsvindt. Waarom is er voor deze aanpak gekozen gezien het een wet is die zo’n fundamentele inbreuk maakt (of gaat maken) op grondrechten?
De minister is vast bekend met de kritiek op kaderwetgeving die de Raad van State al een aantal jaren achter elkaar verwoord? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister wat hij hiermee heeft gedaan? Waarom heeft hij ervoor gekozen na kritiek op dit punt enkele clusters van samenwerkingsverbanden in de wet onder te brengen maar het kaderwetgevende karakter van de wet verder in stand te laten? Is de minister van mening dat daarmee een heldere juridische basis voor samenwerkingsverbanden wordt gecreëerd? Is de minister bereid het wetsvoorstel opnieuw aan de Raad van State voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Deelt de minister de stelling dat een inbreuk op de privacy alleen gemaakt zou kunnen worden middels een wet in materiële zin die voldoende specifieke waarborgen kent zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens artikel 8 dat vereist? Klopt het dat ook de Autoriteit Persoonsgegevens aangaf dat het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer zich vertaalt in een opdracht aan de wetgever om beperkingen van en inbreuken op dat recht in nauwkeurig geformuleerde wetgeving neer te leggen? Waarom voldoet de minister daar niet aan?
Het College voor de Rechten van de Mens stelt verder nog dat er een aantal wettelijke vereisten zijn waar een dergelijke wet minimaal aan moet voldoen om niet strijdig te zijn met het EVRM. Kan de minister voor elk van de door hen genoemde punten aangeven op welke wijze hij die in deze wet verwerkt heeft? Kan de minister aangeven waarom hij van mening is dat deze oplossingen en daarmee de wet, stand zullen houden bij de (Europese) rechter?
Deelt de minister de kritiek, zoals verwoord door meerdere partijen, dat wanneer zulke samenwerkingsverbanden gewenst geacht zouden zijn ze eigenlijk elk een aparte wet zouden behoeven? Zo nee, waarom niet?
Deelt de minister, net als de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren, de kritiek, zoals bijvoorbeeld verwoord door het College voor de Rechten van de Mens, dat de discretionaire bevoegdheid onder deze wet veel te ruim is? Zo nee, waarom niet? Deelt de minister ook de zorgen van het College dat met de huidige wet de eerste stap op een glijdende schaal gezet wordt aangezien de reikwijdte van de wet vele malen verder reikt dan waarvoor nu gesteld wordt dat deze ingezet gaat worden. Gaat de minister de reikwijdte van de wet inperken? Zo nee, waarom niet? Kan de minister aangeven op welke wijze hij gaat voorkomen dat steeds meer data voor steeds minder zwaarwegende belangen gedeeld gaat worden? Op welke wijze betrekt hij de Kamer bij het bewaken van die grens?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen de minister waarom hij een wet maakt met als doel om zekerheid te bieden aan samenwerkingsverbanden en vervolgens een wet opstelt waarover de Raad van State oordeelt dat ‘de wetgever de juridische onzekerheid over de toelaatbaarheid van gegevensuitwisseling op de voorgestelde wijze niet of onvoldoende wegneemt’?
Voldoet daarmee de wet van de minister wel aan het doel zoals gesteld door de minister zelf?
Kan de minister ingaan op de juridische status van de samenwerkingsverbanden? Waarom is er niet voor gekozen deze wél een juridische entiteit te laten worden en tegelijk de verantwoordelijkheden zoals die nu belegd zijn bij de deelnemers te behouden? In hoeverre is vol te houden dat deze samenwerkingsverbanden geen juridische entiteiten zijn als deze wel gemandateerde beslissingsbevoegdheden kunnen krijgen? En de minister geeft aan dat regelingen getroffen moeten worden voor de huisvesting, ICT-voorzieningen, ondersteuning en personeel. Is naar de mening van de minister dan vol te houden dat er geen sprake is van een juridische entiteit?
Profilering
Dan willen de leden graag enige vragen stellen aan de minister over het gebruik van profilering. Veel van de werkzaamheden in samenwerkingsverbanden lijken namelijk te draaien om het opstellen van risicoprofielen aan de hand waarvan risico-inschattingen gemaakt zouden kunnen worden.
Kan de minister aangeven in hoeverre dit soort inschattingen nauwkeurig en vooral objectief zijn gebleken in de afgelopen jaren?
Wat heeft de minister gedaan met de terechte kritiek van Amnesty International dat beleid gebaseerd op risicoprofielen en het risico gestuurd werken een aantasting is van het onschuldbeginsel?
Heeft de minister meer actie ondernomen dan alleen het toevoegen van enkele zwakke waarborgen en het schrappen van het woordje profilering?
Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is niet te bevatten dat, gegeven het leed dat de overheid zelf veroorzaakt heeft met dit soort risicoprofielen bij de toeslagenaffaire, de minister namens diezelfde overheid nu inzet op het grootschalig gebruik van dit soort risicoprofielen.
De leden vragen de minister hoe hij garandeert dat het voorliggend wetsvoorstel niet opnieuw tot zulke situaties gaat leiden? Deelt de minister de mening van de leden van de Partij voor Dieren dat het feit dat deze wet de kans op dit soort misstanden vergroot op zichzelf al reden genoeg is om deze wet in zijn geheel terug te nemen? Zo nee, waarom neemt de minister bewust dit risico op herhaling?
De Raad van State geeft aan dat de gegevensverwerking doormiddel van systematische verwerking en profilering niet noodzakelijk en niet proportioneel is. Daarnaast geeft de RvS aan dat profilering een methode is waar grote risico’s aan zijn verbonden. Toch zet de minister hier groots op in. Kan de minister onderbouwen waarom dit naar zijn mening wél noodzakelijk en proportioneel is?
Wordt de Autoriteit Persoonsgegevens betrokken bij elke vorm van profilering? Is het de rol van de Autoriteit Persoonsgegevens om als toezichthouder dit soort afwegingen te maken?
Hoe voorkomt de minister dat er onderscheid gemaakt gaat worden in deze risico analyses op basis van indicatoren waarvan onze grondwet verbied dat er onderscheid op gemaakt wordt? Hoe voorkomt de minister dat, zoals in de toeslagenaffaire het geval bleek, er onderscheid gemaakt wordt op basis van nationaliteit?
Politiek
Tot slot willen de leden de minister een aantal vragen stellen die niet direct gebonden zijn aan het wetsvoorstel maar in de context ervan wel relevant zijn.
Zo willen de leden vragen aan de minister welke input er geleverd is door het bedrijfsleven, wat voor overleg er gevoerd is met het bedrijfsleven en wat de uitkomst daarvan was. Zij willen daarover graag alle stukken en een uitvoerig verslag dat teruggaat tot het eerste moment dat over een soortelijke wet gesproken werd.
De reden dat de leden om deze informatie vragen (informatie waar zij grondwettelijk gezien recht op hebben) is omdat het ministerie van Justitie en Veiligheid in 2016 nog een zeer zorgwekkend convenant over gegevensuitwisseling met het bedrijfsleven achterhield voor de Kamer en de minister weigert de daarover gestelde schriftelijke vragen binnen de termijn te beantwoorden.
De rapportage daarover in de Groene Amsterdammer vonden de leden erg zorgwekkend. Is de minister met de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren van mening dat het waarborgen van publieke belangen een publieke taak is?
Dan vragen de leden de minister in hoeverre hij zich genoodzaakt ziet de huidige wet aan te passen naar aanleiding van de uitspraak van de rechter op 5 februari 2020 inzake SyRi. De rechtbank heeft in die uitspraak nadrukkelijk geoordeeld dat de fair-balance tussen de nagestreefde publieke belangen en de daarvoor benodigde inbreuk op het privéleven niet gerechtvaardigd is. De rechter oordeelde verder dat de werkwijze en inzet onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar waren. Dus hoe kan de minister wel van mening zijn dat met deze wet voldoende zicht en controle op de gegevensuitwisseling en de gevolgen van die gegevensuitwisseling bestaat? En op welke wijze geeft de minister invulling aan de bijzondere verantwoordelijkheid die lidstaten wordt opgelegd bij het toepassen van nieuwe technologieën? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verwachten dat de term ‘nieuwe technologieën’, waar de rechter SyRi ook onder schaarde, ook zal gelden voor nieuwe samenwerkingsverbanden.
Net als de minister nu in de wet stelt, zo stelde de Staat in de rechtbank dat de SyRi wetgeving en werkwijze uitging van objectieve criteria en procedurele en materiële waarborgen bevatte. De minister moet ervan op de hoogte zijn dat de rechter hier niet in meeging. Welke aanleiding heeft de minister dan nog om op dit moment te concluderen dat de voorliggende wet voldoende waarborgen bevat?
Kan de minister ook ingaan op het punt van controleerbaarheid? In de rechtbank voerde de Staat namelijk aan dat inzage in de werkwijze van SyRi niet aan de orde kon zijn omdat burgers hun gedrag daar op aan zouden kunnen passen. Kan de minister aangeven op welke wijze Kamerleden (of andere toezichthouders) hun controlerende taak zouden moeten kunnen uitvoeren als dit soort informatie niet openbaar mag worden?
Dan vragen de leden de minister of zijn visie op het voorliggende wetsvoorstel nog veranderd is aan de hand van de ontwikkelingen in het dossier van de toeslagenaffaire. Zeker nu bekend is geworden dat ook daar aan de hand van data-analyses risico-gestuurd gewerkt werd en op basis van bijvoorbeeld nationaliteiten geselecteerd werd wie extra aandacht behoefde. Voor de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren heeft dit voorbeeld eens temeer duidelijk gemaakt dat het eeuwige streven naar harde efficiëntie winst ten koste kan gaan van zachtere waarden. Het streven naar absurde niveaus van efficiëntie leidde ertoe dat data bepaalde wie schuldig was en wie niet. Het leidde er toe dat elke vorm van menselijk contact uit het zicht verdween. Daarmee verdween ook de compassie die nodig was en de mogelijkheid om iemand aan te spreken op de misstanden. Het is het verdwijnen van dit soort zachtere waarden en het ongelimiteerde vertrouwen in data-analyses die het mogelijk maakte dat de toeslagenaffaire de proporties kon krijgen die ze uiteindelijk kreeg.
Dan vragen de leden de minister of hij in de voorbereiding van deze wet heeft stilgestaan bij de publieke discussie die is gevoerd rondom de invoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017? Daarin is uitvoerig stilgestaan bij de mate waarin burgers het wenselijk vinden dat hun data ten behoeve van het algemeen belang verzameld en gedeeld wordt. De weerstand daartegen was groot en bij meerderheid adviseerde de bevolking de regering ook om deze wet niet aan te nemen.
Kan de minister aangeven op basis van welke informatie hij tot de conclusie is gekomen dat in het geval van de Wet gegevensdeling door samenwerkingsverbanden de burgers het wél wenselijk achten dat, ondanks dat zij onschuldig zijn aan enig misdrijf, hun data verzameld en gedeeld gaat worden? De leden van de Partij voor de Dieren zien in de beide wetten een grote overeenkomst.
De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren doen vanwege alle bovenstaande argumenten niet alleen een oproep aan de minister om de wet terug te nemen. Zij doen ook een beroep op hun collega volksvertegenwoordigers. Het lijkt hen onbestaanbaar dat leden van het CDA die zich met ziel en zaligheid hebben ingezet voor de belangen van burgers in de toeslagenaffaire nu het voorliggende wetsvoorstel zouden goedkeuren. Het lijkt hen onbestaanbaar dat leden van D66 die zich zeer uitgebreid verzet hebben tegen de Sleepwet nu akkoord zouden gaan met de voorliggende wet. Het lijkt hen onbestaanbaar dat leden van de ChristenUnie, in wiens beginselverklaring staat dat de overheid burgers beschermt door hun persoonlijke levenssfeer te beschermen, instemt met de voorliggende wet.
Want wederom lijkt de regering van mening dat burgerrechten opgegeven dienen te worden ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. Een valse tegenstelling die de Partij voor de Dieren verre van zich werpt. Wederom komt de regering met een wet die iedereen verdachte maakt zonder dat daar aanleiding voor is. Wederom komt de regering met een inperking van klassieke grondrechten. Wederom acht de regering het waarschijnlijk dat het verzamelen van zoveel mogelijk data de oplossing is terwijl daar weinig tot geen bewijs voor is. Deze wet moet van tafel, een verdere behandeling is dan ook zonde van de tijd.
Interessant voor jou
Bijdrage Van Raan stopzetten kinderopvangtoeslag
Lees verderBijdrage Van Esch aan notaoverleg Openbaar vervoer, infrastructuur en corona
Lees verder