Kamervragen aan de ministers van LNV, VWS en Defensie over onderzoek met bruinvissen
Indiendatum: mei 2007
Vragen van het lid Ouwehand van de Partij voor de Dieren aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwalitiet, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Defensie over onderzoek met bruinvissen
1. Een recent persbericht van het Ministerie van LNV vermeldt dat u toestemming heeft gegeven voor onderzoek naar de invloed van geluiden op zeezoogdieren, om hierover duidelijkheid te krijgen. Bent u bekend met het feit dat er in Duitsland , Engeland , Denemarken en de rest van de wereld al onderzoek is uitgevoerd en nog steeds wordt uitgevoerd naar het effect van geluid op bruinvissen en andere zeezoogdieren (1) (2) (3) (4) (5)? Deelt u onze mening dat deze genoemde onderzoeken, in combinatie met het eerder in Nederland door dr. Ron Kastelein verrichte onderzoek, al genoeg duidelijkheid verschaffen omtrent het effect van geluid onder water op bruinvissen en andere zeezoogdieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de nu verleende ontheffing in te trekken?
2. In het genoemde persbericht van het Ministerie van LNV staat vermeld dat het betreffende onderzoek niet schadelijk is voor de dieren. Kunt u dit garanderen? Zo ja, op welke wijze kunt u dit garanderen?
3. Deelt u onze mening dat de recente gerechtelijke verboden op het gebruik van sonargeluiden onder water door de Amerikaanse marine aangeven dat er al voldoende gegevens zijn die bevestigen dat geluiden onder water zo schadelijk zijn voor zeezoogdieren dat deze geluiden moeten worden vermeden in de leefgebieden van deze dieren (6)? Zo neen, waarom niet?
4. Bent u bereid om op grond van de gegevens die via bovengenoemde onderzoeken reeds bekend zijn maatregelen te treffen om zeezoogdieren te beschermen tegen schadelijke geluiden die door de Nederlandse Koninklijke Marine en Nederlands scheepsverkeer worden veroorzaakt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
5. Is het onderzoek waarvoor u toestemming heeft gegeven aan te merken als een dierproef zoals gedefinieerd in de Wet op de Dierproeven? Zo neen, kunt u dit toelichten? Zo ja, is de uitvoerder van het onderzoek als vergunninghouder bevoegd om dierproeven te verrichten?
6. Kunt u aangeven of het betreffende onderzoek ter beoordeling wordt voorgelegd aan een Dieren Experimenten Commissie? Zo ja, welke?
(1) Ministerie van LNV, persbericht ‘Onderzoek naar invloed achtergrondgeluiden op zeezoogdieren’, nr. 69, 22 mei 2007
(3) http://www.oceannet.org/goosag/reports/iacmst_reports/iacmst_noise_feb2006.pdf , http://www.wdcs.org/dan/publishing.nsf/allweb/48A0C8D9C559FA0680256D2B004027D4
(4) http://www.middelgrunden.dk/MG_UK/article/sealsnoise.htm
(5) http://www.int-res.com/articles/meps2003/265/m265p263.pdf , http://www.acsonline.org/issues/researchRpts/Research0604.html
(6) http://www.ens-newswire.com/ens/jul2006/2006-07-03-05.asp , http://www.nrdc.org/media/pressreleases/030826.asp
Indiendatum:
mei 2007
Antwoorddatum: 13 aug. 2007
Geachte Voorzitter,
Hiermee geef ik, mede namens de staatssecretaris van Defensie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Ouwehand (Partij voor de Dieren) over onderzoek met bruinvissen.
1
Bent u, gelet op het feit dat u toestemming heeft gegeven voor onderzoek naar de invloed van geluiden op zeezoogdieren, om hierover duidelijkheid te krijgen , bekend met het feit dat in Duitsland , Engeland , Denemarken en de rest van de wereld al onderzoek is uitgevoerd en nog steeds wordt uitgevoerd naar het effect van geluid op bruinvissen en andere zeezoogdieren? Deelt u de mening dat deze onderzoeken, in combinatie met het eerder in Nederland door dr. Ron Kastelein verrichte onderzoek, al genoeg duidelijkheid verschaffen omtrent het effect van geluid onder water op bruinvissen en andere zeezoogdieren? Zo ja, bent u bereid om de nu verleende ontheffing in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Er is de laatste jaren internationaal bezorgdheid over de mogelijke schadelijke effecten van onderwatergeluid afkomstig van menselijke activiteiten. Ook het Nederlandse Ministerie van Defensie heeft naar aanleiding van een aantal incidenten in het buitenland sinds 2003 een onderzoeksprogramma lopen. Doel van dit onderzoeksprogramma is te verzekeren dat ook in de toekomst verantwoord met de voor Defensie essentiële sonarsystemen wordt geopereerd. Ik ben bekend met het feit dat in andere landen onderzoek wordt uitgevoerd naar de effecten van geluid op zeezoogdieren. Zoals ik eerder aan de Kamer heb gerapporteerd (DN. 2005/2240 van 16-08-2005) wordt door het ministerie van Defensie op dit vlak reeds internationaal samengewerkt. Dit gebeurt zowel in NAVO-verband als bilateraal, het betreft meestal uitwisseling van gegevens of resultaten, maar ook samenwerking bij onderzoek komt voor.
Om een inschatting te kunnen maken van de schadelijkheid van antropogeen onderwatergeluid is nader onderzoek nodig naar de gehoorgevoeligheid van dieren, ook op diersoortniveau. Apart onderzoek bij bruinvissen is in ieder geval noodzakelijk omdat het de meest gehoorgevoelige zeezoogdiersoort is. Overigens zijn de onderzoeken die u aanhaalt niet alle uitgevoerd op bruinvissen, maar ook op andere diersoorten, en niet alle aangehaalde akoestische onderzoeken met bruinvissen betreffen gehoorgevoeligheid.
In het buitenland wordt veel onderzoek uitgevoerd naar andere walvissen, onder andere naar tandwalvissen als de spitssnuitdolfijnen. Juist omdat de bruinvis in de Noordzee een sleutelsoort is, en kennis van deze dieren voor Nederland dus belangrijk is, is het door u genoemde onderzoek gestart op initiatief van het Ministerie van Defensie. De betrokken onderzoekers maken overigens deel uit van de internationale onderzoeksgemeenschap en zijn goed op de hoogte van de stand van zaken van het internationale akoestische onderzoek met zeezoogdieren. Ik ben van mening dat het nu gestarte onderzoek naar de invloed van (verhoging van) het achtergrondgeruis onder water op het gehoor van de bruinvis nieuwe aspecten bevat en dus relevant is. Tevens wordt het werk van betrokken onderzoekers ook internationaal hoog aangeschreven en gewaardeerd.
2
Kunt u garanderen dat het betreffende onderzoek niet schadelijk is voor de dieren? Zo ja, op welke wijze?
De geluiden waaraan de dieren in dit onderzoek blootgesteld worden zullen niet van een zodanig niveau zijn dat enig schadelijk effect te verwachten is. De betrokken onderzoeker heeft ruime ervaring met akoestische onderzoeken op diverse soorten zeezoogdieren (zoals zeehonden, Steller zeeleeuwen, walrussen, gestreepte dolfijnen en ook bruinvissen). Ook zijn in het verleden vergelijkbare onderzoeken voor de overheid uitgevoerd door dezelfde onderzoeker, zoals onderzoek naar de effectiviteit van ‘pingers’ ten behoeve van reductie van bijvangst van bruinvissen in de visserij (onderzoek op Neeltje Jans tussen 1995 en 2002). Hierbij heeft het welzijn van dieren steeds voorop gestaan en er is dan ook nooit schade toegebracht aan dieren.
3
Deelt u de mening dat de recente gerechtelijke verboden op het gebruik van sonargeluiden onder water door de Amerikaanse marine aangeven dat er al voldoende gegevens zijn die bevestigen dat geluiden onder water zo schadelijk zijn voor zeezoogdieren dat deze geluiden moeten worden vermeden in de leefgebieden van deze dieren? Zo neen, waarom niet?
Concrete problemen voor zeedieren door antropogeen onderwatergeluid hangen af van de afstand tot een geluidsbron, frequentie en vermogen van een geluidsbron, eventuele maskering van geluid en gehoorgevoeligheid van dieren. Bij oefeningen en beproevingen met sonarsystemen kan worden bepaald tot welke afstand systemen gevaar kunnen opleveren voor zeedieren. Indien binnen deze afstand een zeezoogdier wordt waargenomen, kunnen aanvullende maatregelen worden genomen, zoals systemen op lager niveau laten uitzenden of zelfs tijdelijk afzetten. De lopende onderzoeken zijn er op gericht om de kennis over de gevoeligheid van dieren verder uit breiden.
Hoewel diverse andere sensoren een bijdrage aan onderzeebootdetectie en classificatie kunnen leveren, is voor detectie van onderzeeboten het gebruik van actieve sonarsystemen (nog steeds) noodzakelijk. Zonder sonar is er geen detectie; er is geen alternatief. Een algehele beperking van het inzetgebied van de Koninklijke Marine wordt derhalve op dit moment niet overwogen.
4
Bent u bereid om op grond van de gegevens die via bovengenoemde onderzoeken reeds bekend zijn maatregelen te treffen om zeezoogdieren te beschermen tegen schadelijke geluiden die door de Nederlandse Koninklijke Marine en Nederlands scheepsverkeer worden veroorzaakt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo neen, waarom niet?
Er is wereldwijd in de wetenschappelijke gemeenschap nog steeds onduidelijkheid in welke mate er schadelijke effecten kunnen zijn door antropogeen onderwatergeluid op het gedrag en het welzijn van zeedieren. Defensie heeft uit voorzorg onderzoek gestart. Ook worden aanvullende maatregelen genomen, zoals vermeld bij vraag 3, om schadelijke effecten uit te sluiten, hoewel er geen concrete schade door systemen van de Koninklijke Marine bekend is. Ook bij andere activiteiten op zee, zoals de aanleg van windenergieparken, wordt momenteel internationaal onderzocht of er schadelijke effecten optreden.
Mochten er aanwijzingen zijn dat schade aan ecosystemen kan ontstaan door antropogeen onderwatergeluid dan zal de regering aanvullende maatregelen nemen.
5.
Is het onderzoek waarvoor u toestemming heeft gegeven aan te merken als een dierproef zoals gedefinieerd in de Wet op de Dierproeven? Zo ja, is de uitvoerder van het onderzoek als vergunninghouder bevoegd om dierproeven te verrichten? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Een dierproef volgens artikel 1 van de Wet op de dierproeven (Wod) is een proef waarbij redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daardoor het dier ongerief kan worden berokkend. Onder het berokkenen van ongerief wordt verstaan: het berokkenen van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel. Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat er in dit onderzoek geen sprake is van ongerief, en dat het onderzoek dus niet valt onder de Wod.
6
Kunt u aangeven of het betreffende onderzoek ter beoordeling wordt voorgelegd aan een Dieren Experimenten Commissie? Zo ja, welke?
Aangezien het onderzoek niet valt onder de Wet op de dierproeven wordt het ook niet ter beoordeling voorgelegd aan de Dieren Experimenten Commissie.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
G. Verburg
Interessant voor jou
Kamervragen aan de ministers van OCW en LNV over visles op basisscholen
Lees verderKamervragen aan de ministers van LNV en VWS over het onnodig preventief antibioticagebruik in de veehouderij
Lees verder